In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die een Participatiewet-uitkering ontvangt. De verzoeker had op 20 januari 2022 een verzoek ingediend om ING Bank N.V. te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling, omdat ING weigerde mee te werken. De verzoeker had acht schuldeisers, met een totale vordering van € 73.294,60, en had een regeling aangeboden die voorzag in een betaling van 3,04% aan de preferente en 1,52% aan de concurrente schuldeisers. ING, die een vordering van € 27.994,21 had, vertegenwoordigde 38,2% van de totale schuldenlast en weigerde in te stemmen met de regeling, stellende dat de verzoeker niet het maximaal haalbare had aangeboden.
Tijdens de zitting op 24 februari 2022 werd de verzoeker gehoord, evenals zijn beschermingsbewindvoerder en ambulant begeleider. De rechtbank overwoog dat de aangeboden regeling het uiterste was wat de verzoeker kon bieden, gezien zijn medische belemmeringen en de vrijstelling van sollicitatieplicht tot 1 april 2022. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verzoeker en de overige schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van ING, die weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en ING veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank verklaarde dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.