4.1.2.Beoordeling
Als vertrekpunt voor haar beoordeling gaat de rechtbank allereerst uit van de navolgende feiten en omstandigheden, die op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt en ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Betrokkenheid bij invoer cocaïne
Op 2 oktober 2020 werd een container met het nummer [containernummer] (hierna: de container), beladen met voedingsmiddelen, verscheept vanuit Paramaribo, Suriname, naar Caucedo in de Dominicaanse Republiek. Op 17 oktober 2020 werd de container van daaruit met het schip [naam schip] verscheept naar Rotterdam. Het schip arriveerde op 27 oktober 2020 in Rotterdam. In het douanemanifest werd het bedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) als ontvanger van de container vermeld, waarvan [naam persoon] blijkens het handelsregister de eigenaar is. Bij een douanecontrole op de dag van aankomst in Rotterdam, 27 oktober 2020, werd, verborgen in de constructiebalken van de container, 65,87 kilogram cocaïne aangetroffen. De cocaïne is uit de container verwijderd en inbeslaggenomen. Er is hierna een kleine hoeveelheid cocaïne in de container teruggeplaatst ter gecontroleerde aflevering. De container is, verzegeld en voorzien van technische hulpmiddelen, ter beschikking gesteld van de rederij.
Op 11 november 2020 heeft een vrachtwagen van de firma Gevezet Transport de container opgehaald en van het terrein van de ECT Delta Terminal vervoerd naar A15 Opslag en Verhuur te Vuren. Daar was de container tussen 11 en 17 november 2020 opgeslagen. Op 12 november 2020 heeft de verdachte de sleutel van het toegangshek van het terrein van A15 Opslag en Verhuur in ontvangst genomen. Die avond is de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] naar het terrein van A15 Opslag en Verhuur gegaan. De verdachte heeft het zegel van de container doorgeknipt en een deel van de lading van de container is gelost. Op 15 november 2020 heeft de verdachte samen met de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] wederom een deel van de lading van de container gelost. Na het lossen van de lading heeft de verdachte in de container gefilmd door middel van beeldbellen.
Op 17 november 2020 eind van de ochtend heeft een vrachtwagen van het bedrijf De Jong en Grauss Transport (hierna [naam transportbedrijf] ) de container bij A15 Opslag en Verhuur opgehaald en vervoerd naar de Nieuwe Sluisweg in Rotterdam. Eenmaal daar aangekomen, weigerde [naam transportbedrijf] de container achter te laten op de openbare weg. De verdachte heeft die middag, op verzoek van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , tot tweemaal toe gebeld met [naam transportbedrijf] uit naam van [naam bedrijf 1] om door te geven dat de container naar een bedrijf aan de Van Riemsdijkweg te Rotterdam kon worden gebracht. Het adres van dit bedrijf heeft de verdachte doorgekregen van medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De container is aan de Van Riemsdijkweg overgeladen op een andere vrachtwagencombinatie en wederom vervoerd naar de Nieuwe Sluisweg te Rotterdam. Nadat de container het bedrijf [naam bedrijf 2] gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam had bezocht, is hij afgekoppeld en achtergelaten op de Nieuwe Sluisweg ter hoogte van nummer [huisnummer] . In het begin van de avond heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 4] de container de loods van het bedrijf [naam bedrijf 2] binnengereden, het bedrijf waar [naam medeverdachte 4] werkzaam was als bedrijfsleider. [naam medeverdachte 4] heeft vervolgens de medeverdachten [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 3] de loods binnengelaten. Toen de politie later die avond de loods binnenviel, waren de medeverdachten met een koevoet en een slijptol bezig op het dak van de container op de plaats waar de cocaïne in de container was aangetroffen. De medeverdachten werden aangehouden. Diezelfde avond zijn ook de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangehouden toen zij met de auto in de richting van de Nieuwe Sluisweg reden, waar de loods van het bedrijf [naam bedrijf 2] is gelegen.
Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt dat onder het invoeren van verdovende middelen ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen moet worden begrepen. Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte al in een vroeg stadium bij de container betrokken is geweest. Hij is op meerdere momenten in de buurt van de container geweest en heeft, na het doorknippen van het zegel van de container, geholpen met het lossen van de container. Ook heeft hij de container aan de binnenkant gefilmd. Daarnaast heeft hij telefoongesprekken gevoerd met de transporteur en heeft hij veelvuldig (telefonisch) contact gehad met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] over onder meer de container en de plaats waar die heen moest.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte, samen met anderen, betrokken is geweest bij de (verlengde) invoer van de cocaïne en dat hij daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Wetenschap van cocaïne
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en dus ook het opzet heeft gehad op de invoer van deze cocaïne in Nederland overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid heeft te gelden dat belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen het risico lopen dat hun waardevolle zending – het gaat in dit geval om een partij met een straatwaarde van tussen de drie en vijf miljoen euro – in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat onder bijzondere omstandigheden dit anders kan zijn. Deze bijzondere omstandigheden doen zich met betrekking tot de verdachte niet voor, gelet op de hierna te bespreken vaststellingen ten aanzien van de rol van de verdachte.
Rol van de verdachte bij de (verlengde) invoer
Het is algemeen bekend dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is, en dat daarbij meerdere personen betrokken zijn. Het is immers niet mogelijk dergelijke goederen via de reguliere weg door een reder per schip vanuit Zuid-Amerika naar Rotterdam te laten vervoeren. Drugs moeten verhuld worden gesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom, behoudens overtuigende contra-indicaties, in beginsel worden geacht gericht te zijn op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
Zoals hiervoor is overwogen, is de verdachte na aankomst van de container in Nederland in een vroeg stadium en intensief bij het verdere vervoer en de opslag van de container betrokken geweest. Nadat de container op 11 november 2020 van het haventerrein Rotterdam naar het bedrijf A15 Opslag en Verhuur te Vuren was overgebracht, heeft de verdachte op 12 november 2020 namens [naam persoon] de sleutel van dit terrein opgehaald. De verdachte heeft zich daarbij gelegitimeerd met zijn eigen ID-kaart. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij de sleutel heeft opgehaald in opdracht van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt dat [naam medeverdachte 1] zich in telefoongesprekken met het bedrijf A15 Opslag en Verhuur heeft voorgedaan als [naam persoon] . Op 12 november 2020 is de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de avond naar de container geweest en heeft het zegel van de container doorgeknipt, waarna een deel van de lading van de container is gelost. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de inhoud van de container op verzoek van [naam medeverdachte 1] naar een groothandel in Schiedam heeft gebracht. Op enig moment is de container vanuit Vuren weer vervoerd naar Rotterdam. Toen er problemen waren met het afkoppelen en achterlaten van de container in Rotterdam, heeft de verdachte, wederom op verzoek van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , namens het bedrijf [naam bedrijf 1] contact opgenomen met de vervoerder [naam transportbedrijf] en een nieuw adres opgegeven waar de container naartoe kon worden gebracht. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de naam van het bedrijf [naam bedrijf 1] had gekregen van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Ook heeft de verdachte verklaard dat hij het nieuwe adres waar de container kon worden gelost van medeverdachte [naam medeverdachte 2] had gekregen en dat hij [naam persoon] niet kent.
Voormelde gang van zaken met betrekking tot het vervoer en het lossen van de container is te kwalificeren als onnodig complex en gericht op het verhullen van de daadwerkelijke ontvanger van de container én dat in de container drugs aanwezig waren. De verdachte heeft aan deze verhullende activiteiten een actieve bijdrage geleverd. Hij heeft immers de sleutel bij het bedrijf A15 Opslag en verhuur opgehaald namens [naam persoon] , die hij zegt niet te kennen, terwijl de opdracht daartoe aan hem is gegeven door medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Voorts heeft de verdachte tot tweemaal toe geholpen met het lossen van de container in Vuren, terwijl de inhoud van de container bestemd was voor een groothandel in Schiedam en de container voorafgaand aan het lossen in Vuren in Rotterdam lag opgeslagen. Tot slot heeft de verdachte namens [naam bedrijf 1] contact gezocht met vervoerder [naam transportbedrijf] , terwijl het bedrijf [naam bedrijf 1] al enkele jaren inactief was en op naam stond van [naam persoon] , die – zo volgt uit diens verklaring – geen ervaring met of kennis van het importeren van voedingsmiddelen had en alle werkzaamheden met betrekking tot de container aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] overliet.
Daar komt bij dat de verdachte in de periode van 2 november tot en met 17 november 2020 veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachten. Daarbij is gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Op 12 november 2020 stuurt medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de verdachte een voice-berichtje waarin wordt gezegd:
“Hai, kunnen we toch niet even met hem praten. Kan hij toch dat verschil niet delen dat we op 3 komen. Vraag even, kan altijd vragen toch? Anders zijn we echt kill kill man, zijn we dood man.”.De verdachte reageert daarop met ook een voice-bericht:
“Ik heb het al gevraagd, hij zegt dit is het minimale. Lager dan dat gaat hij niet, ik heb het al tegen hem gezegd net’’.Daarop stuurt medeverdachte [naam medeverdachte 2] wederom een voice-bericht:
“Doen, doe het maar. We gaat al te lang over wij. Laat maar doen. Laat het die dingen regelen daar en laat het daar ophalen en gooien. Zo op z’n vroegst, we gaan kijken wat we gaan doen. Komt goed, we gaan het maar doen”.
De verklaring van de verdachte dat zijn betrokkenheid bij de container uit niet meer bestond dan uit het lossen en vervoeren ervan is, tegen de achtergrond van het voorgaande, niet geloofwaardig. Dat de verdachte tijdens het logistieke proces in contact met het bedrijf A15 Opslag en Verhuur zijn eigen naam heeft gebruikt, werpt op deze omstandigheid geen ander licht.
Uit het voorgaande volgt dat de door de verdediging genoemde contra-indicaties, zoals hiervoor overwogen, niet opgaan, dan wel onvoldoende tegenwicht vormen voor de hiervoor verder genoemde feiten en omstandigheden.