ECLI:NL:RBROT:2022:2641

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
10/306163-21, 10/228197-20 (ter terechtzitting gevoegd) en 10/124893-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere strafbare feiten waaronder bedreiging, mishandeling en diefstal

Op 7 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die zich in een periode van ruim anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan negen strafbare feiten. Deze feiten omvatten onder andere het bezit van harddrugs, heling van een scooter, verzet bij aanhouding, diefstal van een caravan, bedreiging met een vuurwapen, mishandeling van zijn toenmalige partner en vernieling van haar spullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op het moment van de zitting preventief gedetineerd was, zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen, waarbij hij voorbijgangers in Rotterdam heeft bedreigd. Daarnaast heeft hij zijn vriendin mishandeld door haar van het balkon te gooien. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een caravan heeft gestolen en zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een scooter. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 24 maanden had gevorderd, afgewezen en in plaats daarvan een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/306163-21, 10/228197-20 (ter terechtzitting gevoegd) en 10/124893-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 7 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvend [verblijfadres] , [postcode] [verblijfplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam,
bijgestaan door mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. Op de terechtzitting is de tekst van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/124893-20 gewijzigd overeenkomstig de vordering van de officier van justitie. De teksten van de (gewijzigde) tenlasteleggingen zijn als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten (in de zaak met parketnummer 10/228197-20 het primaire feit);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht en meewerken aan middelencontrole. Met betrekking tot de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarde ambulante behandeling refereert de officier van justitie zich aan het oordeel daarover van de rechtbank.

4..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 10/306163-21

4.1.
Vrijspraak feit 1 (poging tot brandstichting)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft zich daarbij op de getuigenverklaringen, de camerabeelden en de herkenning van de verdachte gebaseerd. Ook heeft zij gewezen op een in de woning van verdachte gevonden politiepolo, terwijl op de camerabeelden te zien is dat de andere man een dergelijke polo draagt. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene was die op de camerabeelden is te zien. Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte een spuitbus bij zich hebben en een vloeistof op de winkeldeur spuiten. Een getuige heeft verklaard dat haar schoonzoon zou hebben gezien dat hierdoor brand is ontstaan en op camerabeelden is deze brand ook te zien. Deze handelingen waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook gericht op het stichten van brand. De verdachte had de opzet (in voorwaardelijke zin) op de brandstichting.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dát een brandbare stof tegen de voordeur van de winkel is gegooid of is gespoten, én dat deze stof vervolgens met een aansteker zou zijn aangestoken. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of de verdachte betrokken is geweest bij een poging tot brandstichting. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 4 (aanwezig hebben amfetamine)
Het onder 4 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2 (bedreiging met een vuurwapen),feit 3 (mishandeling), feit 5 (vernieling) en feit 6 (voorhanden hebben van een vuurwapen)
Feit 6 (voorhanden hebben van een vuurwapen)
Verweer vormverzuim
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd op weg naar het politiebureau dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdachte daaraan voorafgaand niet is medegedeeld dat hij niet verplicht was tot antwoorden. Hierdoor is er sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dient de verklaring van de verdachte te worden uitgesloten van het bewijs.
Beoordeling vormverzuim
Op grond van artikel 359a Sv kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De eerste vraag die voorligt, is of sprake is van een vormverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Op 10 december 2021 heeft de verdachte na zijn aanhouding voor vernieling onderweg naar het politiebureau uit zichzelf verklaard dat hij drie vuurwapens heeft die in de woning van zijn vriendin zouden liggen en dat hij zou vertellen waar deze liggen, mits hij zou worden vrijgelaten. Hiermee heeft de verdachte spontaan bekend dat het later aangetroffen wapen zijn vuurwapen was. Artikel 29 lid 2 Sv is dus niet geschonden. Nu de rechtbank hetgeen de verdachte nadien op vragen van de verbalisanten verklaard heeft niet tot het bewijs zal bezigen, behoeft het verweer voor het overige geen bespreking.
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de onder 2, 3, en 5 ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden. Ten aanzien van deze feiten is dan ook vrijspraak bepleit. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Feit 2 (bedreiging met een vuurwapen)
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte het vuurwapen op een korte afstand heeft gericht op mensen of het vuurwapen op een dreigende manier aan mensen heeft getoond.
Feit 3 (mishandeling)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde gedragingen enkel zijn gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer, de vriendin van verdachte. Volgens het slachtoffer zou de verdachte haar hebben mishandeld door haar onder andere meerdere vuistslagen op haar lichaam en haar hoofd te geven. Op basis hiervan zou sprake moeten zijn van zichtbaar letsel, dit volgt echter niet uit het dossier. De snijwond in de kuit van het slachtoffer past ook niet bij het geweld dat zou zijn toegepast. Daarnaast komt de getuigenverklaring niet overeen met hetgeen het slachtoffer heeft verklaard.
Feit 5 (vernieling)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte zijn eigen spullen heeft vernield; de televisies en de spiegels behoorden namelijk aan hem toe.
4.3.2.
Beoordeling
Feit 2 (bedreiging met vuurwapen)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op de openbare weg een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft met dit voorwerp een beweging gemaakt die lijkt op het doorladen van een vuurwapen. Ook heeft hij dit voorwerp gericht op voorbijgangers. Toen de politie ter plaatse kwam, werd vastgesteld dat er meerdere mensen op straat liepen en dat aan hun blikken te zien was dat zij erg waren geschrokken. Gelet op de aard van de gedragingen van de verdachte en de context waarin deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn geweest op het bedreigen van voorbijgangers op straat met enig misdrijf tegen het leven gericht en kan bij deze voorbijgangers in redelijkheid de vrees zijn ontstaan dat die bedreiging ook door de verdachte zou worden uitgevoerd. Het feit is bewezen.
Feit 3 (mishandeling)
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het procesdossier voldoende bewijs dat de verdachte, door het slachtoffer op het balkon te gooien, haar mishandeld heeft. De rechtbank baseert dit op de verklaring van het slachtoffer en de getuigenverklaring. Voor het overige zal de verdachte bij gebrek aan bewijs worden vrijgesproken.
Feit 5 (vernieling)
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte televisies en spiegels heeft vernield die aan de aangeefster toebehoorden. Naar het oordeel van de rechtbank is in lijn met het dagelijks spraakgebruik namelijk sprake van het toebehoren aan aangeefster, omdat de televisies en de spiegels zich in haar woning bevonden en ook bij haar in gebruik waren.
4.3.3.
Conclusie
Het is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van parketnummer 10/228197-20
4.4.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1 primair (diefstal met verbreking)
4.4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden en heeft vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat er geen bewijs is voor diefstal. Het enkele feit dat de verdachte is aangehouden in een auto met daarachter de caravan in de buurt van de plek waar die caravan aanvankelijk geparkeerd stond, betekent niet dat de verdachte deze caravan heeft gestolen. De precieze datum en tijdstip van de diefstal van de caravan is ook niet bekend.
4.4.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op een geringe afstand van de plaats waar de caravan was weggenomen is aangetroffen achter het stuur van een auto waaraan die caravan gekoppeld was. Daaruit volgt dat de verdachte de caravan voorhanden heeft gehad. Aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen goed kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene dat goed ook heeft gestolen (HR 19.01.2010, LJN BK2880). Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. In dit geval is van belang dat de auto waarin verdachte reed, toen de politie hem opmerkte, kwam uit de richting van de plaats waar de caravan is weggenomen, honderd meter daarvandaan, terwijl de verdachte wisselend – en deels aantoonbaar leugenachtig – heeft verklaard over wanneer en van wie hij de caravan precies zou hebben gekocht. Het door de eigenaar geplaatste disselslot zat niet meer op de caravan, terwijl in de auto waarin de verdachte reed een slijptol werd aangetroffen. Onder die omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de caravan.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van parketnummer 10/124893-20
4.5.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1 (aanwezig hebben MDMA)
Het onder 1 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2 (wederspannigheid) en feit 3 (heling scooter)
4.6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden en heeft vrijspraak bepleit.
Feit 2 (wederspannigheid)
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat het uitoefenen van fysieke kracht op een passieve wijze niet valt onder “geweld” in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In de tenlastelegging staat beschreven dat de verdachte zich zou hebben verzet door in de tegenovergestelde richting te bewegen; dit volgt echter niet uit het dossier.
Feit 3 (heling scooter)
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte heeft verklaard dat hij de scooter had geleend van een “collega” en dat dit in het Pools “vriend” betekent. De verdachte wist niet dat de betreffende scooter gestolen was. Uit het feit dat het contactslot kapot was, kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de verdachte had moeten weten dat de scooter was gestolen. Mede gelet op het feit dat de verdachte met anderen in een kraakpand woonde en bij dat pand vaak gesleuteld werd aan allerlei scooters, was er voor hem geen reden om te twijfelen aan deze scooter.
4.6.2.
Beoordeling
Feit 2 (wederspannigheid)
Het verweer gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de uitleg van het begrip ‘geweld’ in artikel 180 Sr en vindt overigens zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Feit 3 (heling scooter)
De scooter moest worden gestart met een zakmes omdat het contactslot ontbrak. Verdachte wist dat en is niettemin op de scooter gaan rijden. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de scooter van misdrijf afkomstig was en heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
4.6.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.7.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 2, 3, 5 en 6 onder parketnummer 10/306163-21, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 10/228197-20 en de feiten 2 en 3 onder parketnummer 10/124893-20 heeft begaan.
In
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 4 onder parketnummer 10/306163-21 en feit 1 onder parketnummer 10/124893-20 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/306163-21 onder 4 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/124893-20 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Ten aanzien van parketnummer 10/306163-21
2.
hij op 9 november 2021 te Rotterdam tot nu toe onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (op korte afstand), in de richting van en/of op die onbekend gebleven personen te richten en/of gericht te houden en/of te tonen en vervolgens voornoemd vuurwapen door te laden;
3.
hij op 9 november 2021 te Rotterdam zijn vriendin [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door
-die [naam slachtoffer 1] op het balkon te gooien;
4.
hij op 9 november 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30,8 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 10 december 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk televisieschermen en spiegels, die aan zijn vriendin [naam slachtoffer 1] , toebehoorden heeft vernield;
6.
hij op 10 december 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver, nl een omgebouwde gasrevolver van het merk ME 900 Sa, kaliber 9mm pak, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van parketnummer 10/228197-20
primair
hij op 9 september 2020 te Rotterdam een caravan (kenteken: [kentekennummer] ), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen caravan onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
en
Ten aanzien van parketnummer 10/124893-20
1.
hij, op 9 mei 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,0 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, op 9 mei 2020 te Rotterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam agent 1] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en [naam agent 2] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door (met kracht) in de tegenovergestelde richting te bewegen;
3.
hij, op 9 mei 2020 te Rotterdam, een goed, te weten een scooter heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van parketnummer 10/306163-21:
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Feit 3
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 5
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Feit 6
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van parketnummer 10/228197-20:
Primair
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van parketnummer 10/124893-20:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2
wederspannigheid, meermalen gepleegd.
Feit 3
opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan negen strafbare feiten: bezit van harddrugs (tweemaal), heling van een scooter, verzet bij aanhouding, diefstal van een caravan, bedreiging met een (imitatie-?)vuurwapen, mishandeling van zijn toenmalige partner en vernieling van haar spullen. Verdachte heeft zo met name aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans spullen. Hij heeft de beschikking gehad over een vuurwapen, iets dat voor de veiligheid van personen onaanvaardbare risico’s met zich brengt. Verder heeft hij een aantal buurtbewoners de stuipen op het lijf gejaagd. Ten slotte heeft hij tweemaal de beschikking gehad over harddrugs, waarbij het gaat om voor de volksgezondheid zeer schadelijke stoffen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft in het kader van de zaken met parketnummers 10/124893-20 en 10/228197-20 een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 september 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte lijkt er sprake te zijn van risicovol middelengebruik. De reclassering kan de invloed van het middelengebruik op zijn (delict)gedrag niet inschatten door de ontkenning van de verdachte. Geadviseerd wordt om aan de verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling door het forensisch factteam van Fivoor GGZ of een soortgelijke zorgverlener en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de hierna te noemen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een deel van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank acht een verplicht contact met de reclassering evenals een ambulante behandeling voor de problematiek van de verdachte en middelencontrole noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , ter zake van het bij parketnummer 10/124893-20 onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.038,00 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen causaal verband is tussen de schade en de tenlastelegging.
8.2.
Beoordeling en conclusie
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade aan de scooter waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de onder feit 3 van parketnummer 10/124893-20 bewezen verklaarde opzetheling van die scooter.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 180, 285, 300, 304, 311, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/306163-21 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/306163-21 onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 10/228197-20 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 10/124893-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van het forensisch factteam van Fivoor GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook indien dit meewerken aan diagnostiek inhoudt. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te kunnen monitoren. De reclassering kan ademonderzoek en urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 10/306163-21
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 april 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/bij een (winkel)pand gelegen aan de [adres delict] , met dat opzet
- een hoeveelheid benzine, althans een brandbare stof, heeft gegoten/gegooid/gesprenkeld over de (voor)deur van voornoemde (winkel)pand, en/of
- ( vervolgens) een aansteker ter hand heeft genomen, en daarvan
- gemeen gevaar voor dat pand en/of de in dat pand en/of zich in de nabijheid van dat pand en/of belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de nabijheid van dat pand en/of belendende percelen bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans (een) vuurwapen gelijkend voorwerp (op korte afstand), in de richting van en/of op die onbekend gebleven perso(o)n(en) te richten en/of gericht te houden en/of te tonen en/of (vervolgens) voornoemde vuurwapen door te laden;
3.
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam zijn vriendin [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door één of meermalen
-op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan en/of
-met een knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, in/tegen de buik en/of ribben te slaan en/of te porren en/of
-die [naam slachtoffer 1] op het balkon te gooien en/of
-de haren vast te pakken en/of (vervolgens) (met kracht) aan de haar haren door de kamer te trekken;
4.
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamini, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 10 december 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk één of meer televie-schermen en/of spiegels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan zijn vriendin [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
hij op of omstreeks 10 december 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver, nl een omgebouwde gasrevolver van het merk ME 900 Sa, kaliber 9mm pak, voorhanden heeft gehad.
Tekst tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 10/228197-20
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 september 2020 te Rotterdam een caravan (kenteken: [kentekennummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen caravan onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2020 te Rotterdam, een goed te weten een caravan (kenteken: [kentekennummer] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Tekst gewijzigde tenlastelegging ten aanzien van parketnummer tenlastelegging 10/124893-20
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 9 mei 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 9 mei 2020 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam agent 1] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) en/of [naam agent 2] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en/of hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door (met kracht) de tegenovergestelde richting te bewegen;
3.
hij, op of omstreeks 9 mei 2020 te Rotterdam, een goed, te weten een bromfiets/scooter heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.