ECLI:NL:RBROT:2022:2699

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/10/633202 / JE RK 22-315
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met bijzondere problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 februari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind], geboren in 2010, onder toezicht is gesteld en dat er een machtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van zes maanden, omdat er nog veel onduidelijkheid is over de vervolgplek voor [naam kind]. De ouders hebben verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, waarbij zij hun zorgen over de veiligheid van [naam kind] en de andere kinderen hebben geuit. De kinderrechter heeft de situatie van [naam kind] beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat er sprake is van ernstige psychiatrische en gedragsproblematiek. Ondanks de zorgen van de ouders, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en begeleiding te bieden die [naam kind] nodig heeft. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen tot 25 juni 2022, met de nadrukkelijke waarschuwing dat de GI moet zorgen voor de juiste zorg en begeleiding, om te voorkomen dat [naam kind] in een situatie komt die schadelijk voor haar is.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/633202 / JE RK 22-315
datum uitspraak: 22 februari 2022

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2010 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] en [naam vader],

hierna te noemen de moeder en de vader, gezamenlijk de ouders, wonende te [woonplaats ouders],
advocaat: mr. R.A.A.H. van Leur.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 4 februari 2022,
- de briefrapportage van de GI van 18 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 18 februari 2022,
- de email van 21 februari 2022 van mr. Van Leur, ingekomen bij de griffie op 18 februari 2022.
Op 22 februari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam].

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind] verblijft in een aparte woning op Bergse Bos van Horizon.
Bij beschikking van 25 maart 2021 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 25 maart 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 december 2021 een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [naam kind] verleend met ingang van 7 januari 2022 tot 25 maart 2022.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de duur van drie maanden. Tevens wordt een verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind]
in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van drie maanden. De GI heeft het verzoek ter zitting gewijzigd, in die zin de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden verzocht voor een periode van zes maanden.
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. Er is op dit moment nog veel onduidelijkheid rondom de vervolgplek voor [naam kind]. Nadat verschillende opties om verschillende redenen geen doorgang hebben gevonden, heeft de gemeente meer druk uitgeoefend op de reguliere zorgaanbieders. ASVZ heeft daarop toegezegd een plek voor [naam kind] te hebben op een VIC-unit. STIP, die op dit moment namens Horizon het ‘[naam kind]-team’ organiseert, kan daarom geen hulpverleningsaanbod meer doen omdat er een aanbod vanuit de reguliere jeugdzorg ligt. De GI is zich ervan bewust dat het aanbod van ASVZ niet precies overeenkomt met het advies van het CCE, met name op het vlak de plaatsing van [naam kind] op een afdeling met andere kinderen, maar stelt dat het aanbod in de aard wel gelijk is. Het CCE had vooral een andere tijdsplanning voor ogen. Daar komt bij dat Horizon heeft aangegeven zeer binnenkort niet langer meer de plek voor [naam kind] aan te zullen bieden. Daarom is het de best mogelijke oplossing voor [naam kind].

Het standpunt van de ouders

Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind]. [naam kind] is elf jaar oud en heeft behoefte aan zeer uitzonderlijke hulpverlening. Het was onbekend welke hulpverlening zij nodig had, maar het ‘[naam kind]-team’ werkte. Inmiddels heeft het CCE zeer uitgebreid gerapporteerd over wat zij nodig heeft. Op 23 november 2021 heeft ASVZ nog aangegeven dat zij [naam kind] niet kunnen opnemen omdat hun visie niet strookt met wat het CCE stelt dat [naam kind] nodig heeft. Nu geeft ASVZ niet alleen aan dat zij [naam kind] kunnen opvangen, maar zelfs dat zij dat kunnen doen met drie andere kinderen op een VIC-unit. Het CCE geeft aan dat het plaatsen van [naam kind] met andere kinderen op dit moment niet passend is. [naam kind] is gelet op haar gedrag niet te handhaven in een groep met andere kinderen. Dat is ook onveilig voor de andere kinderen en het zal ertoe leiden dat [naam kind] veelvuldig zal worden afgezonderd. De ouders zijn erg bang dat [naam kind] andere kinderen iets aandoet en dat zij nooit meer zal thuiskomen. De ouders hebben dan liever dat [naam kind] naar huis komt, zodat de ouders haar met behulp van het [naam kind]-team kunnen opvangen. Desgevraagd onderkennen de ouders dat zij op dit moment de zorg voor [naam kind] niet aankunnen en dat een thuisplaatsing mis zal gaan.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam kind] nog ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Bij [naam kind] is er sprake van forse psychiatrische en gedragsproblematiek. [naam kind] krijgt op dit moment specialistische hulpverlening in een aparte woning van het Bergse Bos waarbij zij permanente twee-op-één begeleiding krijgt van een vast team (het ‘[naam kind]-team’), zoals ook wordt geadviseerd door het CCE. Hoewel [naam kind] door de inspanningen van de betrokken hulpverleners en de ouders de afgelopen tijd een grote vooruitgang heeft laten zien, is er nog altijd sprake van een grote ontwikkelingsachterstand en kan [naam kind] nog steeds extreem gedrag vertonen waarbij zij een gevaar vormt voor haar omgeving en zichzelf. De kinderrechter kan dan ook niet anders dan constateren dat de ouders in de thuissituatie [naam kind] niet de noodzakelijke zorg en begeleiding kunnen bieden die [naam kind] nodig heeft. Daarbij komt dat de hulpvraag van [naam kind] dermate complex is dat niet van de ouders kan worden verwacht dat zij in het vrijwillig kader de hulpverlening die [naam kind] nodig heeft, kunnen organiseren.
Het is al een langere tijd waarschijnlijk dat er een einde gaat komen aan de plek van [naam kind] bij de locatie Bergse Bos van Horizon. Een passende vervolgplek bleek echter lange tijd niet te bestaan, waardoor het voortzetten van de maatwerkoplossing bij het Bergse Bos met begeleiding door het ‘[naam kind]-team’ noodzakelijk bleef. STIP organiseerde en financierde deze buiten-reguliere zorg. Horizon blijft echter bij het standpunt dat deze oplossing eindig is en heeft nu aangekondigd dat de zorg daadwerkelijk binnen afzienbare tijd zal worden gestaakt.
Er moet dus een oplossing komen. In januari 2022 heeft ASVZ te kennen gegeven dat zij bereid zijn [naam kind] op een VIC-unit op te nemen en aangegeven wordt dat daar de zorg en begeleiding geboden kan worden die [naam kind] nodig heeft. Die oplossing strookt niet geheel met het advies van het CCE. Het CCE heeft aangegeven dat [naam kind] nog niet klaar is voor een plaatsing op een VIC-unit. De ouders zijn het dan ook niet eens met het voornemen om [naam kind] bij ASVZ te plaatsen en zien in dat geval liever dat [naam kind] met hulp van het ‘[naam kind]-team’ thuis komt wonen.
Hoewel de kinderrechter de zorgen van de ouders begrijpt, moet hij echter concluderen dat wat de ouders vragen ten eerste niet door hem kan worden verordoneerd en ook overigens inhoudelijk niet haalbaar is. Allereerst stelt de kinderrechter vast dat de beslissing van Horizon om niet langer de faciliteiten op Bergse Bos ter beschikking te stellen voor de kinderrechter een onwrikbaar gegeven is. Ook is een gegeven dat het STIP aangaande de financiering van jeugdzorg kennelijk heeft gesteld dat er geen buiten-reguliere zorg meer zal worden aangeboden nu ASVZ met een regulier zorgaanbod is gekomen, waardoor er een einde komt aan de maatwerkoplossing van het ‘[naam kind]-team’.
Ook inhoudelijk zullen de ouders niet in staat zijn om zelfstandig voor [naam kind] te zorgen zonder dat dat gevaar oplevert voor de ouders en (de ontwikkeling) van [naam kind]. Dit hebben de ouders ter zitting erkend. Thuisplaatsing is daarom geen mogelijkheid of omgekeerd: uithuisplaatsing is een noodzakelijkheid. Wat de ouders met het verzoek om thuisplaatsing duidelijk willen maken, is dat zij zorgen hebben.
De kinderrechter stelt vast dat geen van de betrokken partijen miskent dat [naam kind] haar hele leven al wacht op de specialistische hulp die zij nodig heeft en waar zij recht op heeft en dat er zorgen zijn over de vraag of het aanbod van ASVZ daarin kan voorzien. Maar evenmin is onduidelijk dat het specifieke geval van [naam kind] en de bijzondere intensiteit van hulpverlening die zij nodig heeft, maakt dat het vinden van een oplossing zeer ingewikkeld is. Tegen het licht van het advies van het CCE zijn de zorgen van de ouders voorstelbaar, maar anderzijds moet de kinderrechter er ook vanuit kunnen gaan dat ASVZ hun toezegging om [naam kind] de juiste zorg en begeleiding te bieden, kan waarmaken. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI toewijzen voor de verzochte periode van zes maanden.
De kinderrechter vestigt daarbij wel nadrukkelijk de aandacht op de kern van de zorgen van de ouders, te weten dat wanneer [naam kind] op de VIC-unit het extreme gedrag laat zien waarvan bekend is dat zij dat gedrag kan laten zien, voorstelbaar en voorspelbaar is dat zij daardoor veelvuldig moet worden afgezonderd ten faveure van de veiligheid van de andere kinderen op de VIC-unit. Daarmee zal zich het meest kwalijke risico voor [naam kind] verwezenlijken, want duidelijk is dat [naam kind] nabijheid nodig heeft. Afzondering schaadt haar, meer nog dan andere kinderen. Dit is een duidelijke waarschuwing vooraf en een opdracht aan de GI om te zorgen dat dit niet zal gebeuren.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengen voor de duur van voor de duur van zes maanden. Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 25 juni 2022;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 25 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.