ECLI:NL:RBROT:2022:2701

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/10/632825 / JE RK 22-250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en hechting

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2022 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van zes maanden. De moeder van [naam kind] is sinds september 2019 in beeld bij de hulpverlening, aanvankelijk vanwege de halfzus van [naam kind]. Er zijn zorgen over de huisvesting van de moeder en haar vermogen om in te spelen op de behoeften van [naam kind]. Ondanks een verbetering in de situatie sinds de moeder en [naam kind] in een babyhuis verblijven, blijven er zorgen bestaan over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en haar bereidheid om hulp te accepteren.

Tijdens de zitting op 22 februari 2022 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door een problematische gehechtheidsrelatie met de moeder. De moeder heeft in het verleden hulpverlening afgewezen en er zijn zorgen over haar emotionele beschikbaarheid. De kinderrechter concludeert dat, hoewel er enige positieve ontwikkeling is, de moeder niet in staat is om de noodzakelijke hulpverlening adequaat te accepteren. Dit vormt een risico voor de ontwikkeling van [naam kind].

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west voor de duur van zes maanden, tot 22 augustus 2022. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/632825 / JE RK 22-250
datum uitspraak: 22 februari 2022

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2020 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. B.S. van Haeften.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 28 januari 2022, ingekomen bij de griffie op 31 januari 2022.
Op 22 februari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1],
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, hierna te noemen de GI, [naam 2].

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] woont met de moeder in een babyhuis.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verzocht voor de duur zes maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder is sinds september 2019 in beeld bij de hulpverlening, aanvankelijk vanwege de halfzus van [naam kind]. De moeder weigerde de hulp die werd geadviseerd. Naast zorgen over de huisvesting van de moeder zijn er zorgen over de mogelijkheden van de moeder om goed in te spelen op de behoeften van [naam kind]. Sinds de moeder met [naam kind] in het babyhuis verblijft, lijkt het beter te gaan. Er blijven echter zorgen bestaan en er is onvoldoende vertrouwen dat de moeder de hulpverlening zal blijven accepteren. Te zien is dat de moeder wel hulpverlening wil accepteren, maar het lijkt moeilijk voor haar om de hulpverlening ook voor langere tijd toe te laten. Uit het NIKA-onderzoek is gebleken dat er sprake is van een problematisch gehechtheidsrelatie. [naam kind] is emotioneel erg op zichzelf aangewezen en kan moeilijk een beroep doen op de moeder.

De standpunten

De GI heeft het verzoek ter zitting ondersteund.
Door en namens de moeder is overeenkomstig de overgelegde pleitnota primair verzocht het verzoek af te wijzen. Subsidiair is verzocht de ondertoezichtstelling voor maximaal drie maanden uit te spreken. De moeder erkent dat er in het verleden huisvestingsproblemen zijn geweest, maar zij is nimmer met [naam kind] op straat komen te staan. De moeder heeft altijd opengestaan voor oplossingen en staat ook nu open voor hulpverlening. Sinds de moeder bij het babyhuis verblijft, waar zij goede begeleiding krijgt, loopt het traject goed. Bij het babyhuis werkt de moeder onder andere aan de hechtingsrelatie met [naam kind]. Daarnaast is er een GGZ-traject opgestart bij PsyQ. Er is op dit moment geen sprake van een fragiele of zorgwekkende woonsituatie van de moeder met [naam kind]. De moeder kan nog zeker zes maanden bij het babyhuis blijven. De zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder lijken bovendien te komen uit de tijd dat de moeder bij de [naam familie] woonde, terwijl de moeder daar geen goede band mee had. Vanuit de objectieve informanten komen geen zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder naar voren. Dat de moeder zich bij de ene hulpverlener meer open stelt dan bij de andere, past bij het karakter van de moeder. De betrokken hulpverleners die nauw bij de moeder betrokken zijn, geven aan dat de moeder het goed doet en zich laat aansturen. De moeder staat open voor hulp en is bereid die te aanvaarden. Een ondertoezichtstelling is op dit moment een te zwaar middel. Binnen het vrijwillig kader zijn er nog voldoende mogelijkheden om hulpverlening in te zetten. Een ondertoezichtstelling zou op dit moment daarom een inbreuk zijn op haar fundamentele rechten in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [naam kind] heeft een onrustige start van haar leven gekend en is meermaals verhuisd met de moeder. De kinderrechter constateert dat de zorgen over de huisvesting op meerdere momenten en indringend met de moeder zijn besproken, maar dat telkens het ingrijpen van anderen nodig was om de volgende oplossing te vinden. De moeder heeft daarin zelf niet adequaat opgetreden. De moeder is daarnaast onvoldoende emotioneel beschikbaar geweest voor [naam kind], waardoor tussen de moeder en [naam kind] een onveilige gehechtheidsrelatie is ontstaan. Anders dan de moeder stelt, ziet de kinderrechter in de stukken door ten minste vijf verschillende hulpverleningsinstanties zorgen beschreven over de manier waarop de moeder [naam kind] aan haar lot overlaat. Met name is de conclusie van het NIKA-onderzoek daarover zorgwekkend. Als de hechtheidsrelatie tussen de moeder en [naam kind] niet verbetert, zal [naam kind] onvoldoende basisvertrouwen ontwikkelen, wat een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling is.
Sinds de moeder met [naam kind] in het babyhuis verblijft, is er sprake van een voorzichtige positieve ontwikkeling. Het lukt de moeder met de intensieve begeleiding van het babyhuis om te voldoen aan de basale zorg- en veiligheidsbehoeften van [naam kind]. Hoewel de betrokken hulpverlening spreekt over een positieve ontwikkeling bij de moeder, is het echter niet zo dat de zij geen zorgen uitspreekt over de moeder. De betrokken hulpverlening geeft aan dat zij bij de moeder de intentie zien om een goede moeder te zijn en dat de moeder concreet met adviezen aan de slag gaat, maar dat zij ook zien dat bij het ervaren van druk de niet-adequate afweermechanismes van de moeder naar voren komen. De conclusie van orthopedagoog [naam 3] in het eindrapport (d.d. 8 januari 2022) van het deelonderzoek ouder-kind interactie en gehechtheid, is dat bij [naam kind] er in de relatie tussen haar en moeder sprake is van “
een problematische gehechtheidsrelatie, type onveilige-vermijdend waarbij ook sprake is van desorganisatie. Dit vormt een risico voor de ontwikkeling van [naam kind]. Doordat [naam kind] (emotioneel) op zichzelf aangewezen is en doordat de behoeften van [naam kind] onvoldoende gezien en/of op ingespeeld wordt, kan zij ervaren dat zij niet belangrijk genoeg is. Het risico bestaat dat zij moeilijk leert omgaan met haar eigen gevoelens, emoties, stress en frustraties. Dit kan bij [naam kind] leiden tot onzekerheid (snel) opgeven, geen troost zoeken, op zichzelf aangewezen zijn, waardoor ze problematisch gedrag kan laten zien (terugtrekken, controlerend gedrag, ontwikkelen negatief zelfbeeld en sneller conflicten hebben met anderen). (…) Er zijn diverse factoren die kunnen leiden tot een problematische gehechtheidsrelatie. De kinderen lijken vanuit (vroegere) ervaringen geleerd te hebben om nauwelijks een beroep te doen op hun ouder op momenten dat ze stress ervaren, omdat hun ouder soms niet beschikbaar bleek of als zodanig door het kind als niet beschikbaar ervaren wordt. De kinderen zijn dan vooral aan het exploreren en zoeken weinig ondersteuning of hulp bij hun ouder. Dit patroon wordt bij [naam kind] teruggezien in de interactie met moeder.”
Daarbij is, zo stelt de orthopedagoog, een patroon zichtbaar waarbij de moeder, op het moment dat het haar te veel wordt, de hulpverlening die zij hard nodig heeft afwijst. Op die momenten lukt het de moeder niet om voldoende emotioneel beschikbaar te zijn voor [naam kind].
Gelet op de problematische gehechtheidsrelatie tussen de moeder is het essentieel dat de moeder blijft meewerken aan de hulpverlening op de momenten dat het genoemde patroon bij de moeder zich voordoet. Indien de moeder de hulpverlening op dat moment afwijst, zal de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [naam kind] zich verwezenlijken. Hoewel de moeder bereid is de hulpverlening te aanvaarden, acht de kinderrechter haar niet in staat om de hulpverlening die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van [naam kind] weg te nemen, in voldoende mate te accepteren. In de afgelopen periode van ruim een jaar is bij herhaling zichtbaar dat de moeder niet adequaat gereageerd heeft op problemen en zorgen waarvan evident is dat die (gingen) spelen, zoals de terugkerende zorgen over huisvesting, de spaak lopend opvang bij de [naam familie] en door meerdere hulpverleners benoemde zorgen over de basale zorg- en veiligheidsbehoeften van [naam kind]. Daarom is het noodzakelijk dat [naam kind] onder toezicht wordt gesteld.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom [naam kind] onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, tot 22 augustus 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.