ECLI:NL:RBROT:2022:2735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
9465167 \ CV EXPL 21-31807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door niet-nakoming van overeenkomst tot toevoegen van vouchers aan magazine

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de niet-nakoming van een overeenkomst. [eiseres] had [gedaagde] opdracht gegeven om vouchers van Koffievoordeel toe te voegen aan het Mercedes Magazine in Nederland en België. [gedaagde] heeft echter nagelaten de vouchers bij de Belgische editie van het magazine te voegen, wat heeft geleid tot schade voor [eiseres]. De procedure begon met een dagvaarding op 22 september 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 21 februari 2022.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een tekortkoming is in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde]. Hoewel [gedaagde] zich beriep op haar algemene voorwaarden, waarin aansprakelijkheid voor schade werd uitgesloten, oordeelde de kantonrechter dat [gedaagde] grove schuld kon worden verweten. Dit kwam voort uit het feit dat [gedaagde] [eiseres] niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van de weigering van de uitgever om de vouchers bij de Belgische editie toe te voegen. Hierdoor heeft [eiseres] de vouchers niet tijdig kunnen verspreiden, wat heeft geleid tot schade.

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 4.765,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en € 601,50 aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9465167 \ CV EXPL 21-31807
uitspraak: 1 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: Swier cs Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (rolgemachtigde),
mr. J.H. Fahner (behandelend gemachtigde)
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. Nelisse te Schiedam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 22 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 29 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [eiseres] , ontvangen ter griffie op 11 februari 2022, tevens houdende een vermindering van eis, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022. Namens [eiseres] zijn ter zitting verschenen de heer [persoon A] (leidinggevende) en mevrouw [persoon B] (legal & compliance officer), bijgestaan door de gemachtigde mr. Fahner voornoemd. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [persoon C] (directeur), bijgestaan door de gemachtigde mr. Nelisse voornoemd. Partijen hebben, mede aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd, ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht. De pleitaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] in opdracht en voor rekening van [eiseres] door [eiseres] aan te leveren bijsluiters van Koffievoordeel zou toevoegen aan het Mercedes Magazine in zowel Nederland als België. De bijsluiters betreffen vouchers met een unieke kortingscode, waarmee men bestellingen kan plaatsen bij Koffievoordeel.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiseres] op 12 mei 2020 een opdrachtbevestiging toegestuurd, waarin is opgenomen dat er door [gedaagde] vouchers zullen worden toegevoegd in het Mercedes Magazine in Nederland en België, editie 02/2020. Zowel voor het toevoegen van de vouchers in het magazine in Nederland als het magazine in België is door [gedaagde] een bedrag van € 5.200,00 bij [eiseres] in rekening gebracht, in totaal derhalve € 10.400,00.
2.3.
De toepasselijke algemene voorwaarden van [gedaagde] luiden - voor zover van belang - als volgt:
“(…) Artikel 8 – Aansprakelijkheid
1. De opdrachtnemer is slechts aansprakelijk voor schade indien en voorzover de opdrachtgever aantoont dat deze is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de opdrachtnemer dan wel diens leidinggevende ondergeschikten. De opdrachtnemer sluit iedere aansprakelijkheid uit voor zet-, druk- en plaatsingsfouten.
(…)
Artikel 9 – Beëindiging
(…)
3. De opdrachtnemer is gerechtigd de overeenkomst per direkt, zonder ingebrekestelling te ontbinden, indien:
(…)

Contractpartijen (uitgevers e.d.) van [gedaagde] publicatie weigeren om welke reden dan ook van door opdrachtgever aangeboden advertentie (…)”
2.4.
Bij factuur van 28 mei 2020 heeft Koffievoordeel aan [eiseres] een bedrag van € 10.120,- in rekening gebracht voor het bijsluiten van vouchers in het Mercedes Magazine in België.
2.5.
Op 5 juni 2020 heeft [gedaagde] een e-mail aan [eiseres] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…) Zoals besproken gisteren met je is vanwege het Coronavirus de redactie vertraagd en zal derhalve Mercedes Me later verschijnen. Ik vind het erg vervellend natuurlijk maar dit komt vanwege de redactie uit Stuttgart. Mercedes zal verschijnen laatste week augustus, graag bied ik je cover 2 aan om een mooie advertentie te zetten van koffievoordeel om zo de aankondiging van verlening te doen. (…)”
2.6.
Bij e-mail van 11 juni 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] ter compensatie aangeboden een korting te geven van € 2.500,00 netto en een gratis advertentie te plaatsen in het magazine van december 2020.
2.7.
[gedaagde] heeft op 2 juli 2020 een (gewijzigde) opdrachtbevestiging aan [eiseres] toegestuurd. Overeengekomen is dat [gedaagde] vouchers van Koffievoordeel zal toevoegen aan de op 2 september 2020 te verschijnen Mercedes Magazines in Nederland en in België, editie 02/2020. In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat op het totaalbedrag van € 10.400,00 een bedrag van € 2.500,00 in mindering wordt gebracht, zodat een bedrag van € 7.900,00 (ex btw) resteert. De factuur voor de Nederlandse editie van (€ 5.200,- -/- € 2.500,-) € 2.700,- (ex btw) is door [gedaagde] op 22 augustus 2020 aan [eiseres] gestuurd.
2.8.
De uitgever van Mercedes Magazine heeft op 17 augustus 2020 een e-mail aan [gedaagde] gezonden met - voor zover relevant - de volgende inhoud:
“(…) Ik kom bij je terug i.v.m. een probleem met de bijsluiter van Koffievoordeel. We hebben op het laatste moment vastgesteld dat we die niet kunnen meesturen met de Belgische magazines.
Kennelijk hanteert Bpost andere voorwaarden en tarieven dan PostNL voor het meesturen van losse bijsluiters bij een DM-verzending. Volgens het DM-contract dat Mercedes-Benz met Bpost heeft afgesloten moet de bijsluiter dezelfde afzender hebben. Is dat niet het geval, dan wordt de zending verstuurd volgens het veel duurdere brieventarief.
(…)
We hebben alles geprobeerd om Bpost op andere gedachten te brengen (incl. direct contact tussen M-B en Bpost), maar het heeft niet mogen baten. Je zult begrijpen dat de klant afziet van de verzending van de bijsluiter voor België. (…)”
2.9.
Per e-mail van 7 september 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven – voor zover hier van belang –:
“(…) Wanneer is de Belgische variant uitgekomen of komt deze nog uit?”
2.10.
Per e-mail van 7 september 2020 heeft [gedaagde] hier als volgt op gereageerd:
“Ik ga er achteraan, hoe loopt NL?”
2.11.
Per e-mail van 10 september 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven – voor zover hier van belang –:
“Weet je al meer van BE?”
2.12.
[gedaagde] heeft daar diezelfde dag als volgt op gereageerd:
“Nee volgt spoedig,”
2.13.
[eiseres] heeft op 24 september 2020 een e-mail aan [gedaagde] gezonden met - voor zover thans relevant - de volgende inhoud:
“(…) Zoals eergister gesproken is het weer fout gegaan bij het toevoegen van Koffievoordeel in Mercedes magazine door een fout aan jullie kant. Voor Vlaanderen en Wallonië staan er nog 110.000 vouchers (A6 uniek) welke onbruikbaar zijn.
Voor Koffievoordeel is het vertrouwen op een 3e re-run weg en willen het totaal bedrag retour ontvangen. (…)”
2.14.
[eiseres] heeft op 20 oktober 2020 een brief aan [gedaagde] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover van belang - als volgt luidt:
“(…) Op 22 september is gebleken middels een bericht van [persoon C] , dat het weer fout is gegaan bij het toevoegen van Koffievoordeel in Mercedes magazine door een fout aan de kant van [gedaagde] . Voor Vlaanderen en Wallonië zijn er 110.000 inserts niet bijgesloten bij de tweede editie van Mercedes magazine.
Uit het voorgaande volgt dat u niet heeft voldaan aan uw verplichtingen uit hoofde van de
overeenkomst. Deze tekortkoming in de nakoming van de op u rustende verbintenis uit
hoofde van de overeenkomst is zodanig van aard dat deze ontbinding rechtvaardigt.
Doordat u de overeenkomst niet bent nagekomen hebben wij schade geleden. Wij behouden
ons hierbij het recht voor om vervangende schadevergoeding van u te vorderen alsmede
eventuele kosten van verhaal. (…)”
2.15.
Per brief van 9 november 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om de door haar gesteld geleden schade van € 7.075,- binnen 10 dagen te voldoen. [gedaagde] heeft aan deze sommatie niet voldaan.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 4.920,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, nakosten en buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] heeft verzuimd de vouchers van Koffievoordeel bij de tweede editie van 2020 van het Mercedes Magazine in België te voegen, zoals tussen partijen was overeengekomen. [gedaagde] heeft daarmee niet voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Doordat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen heeft [eiseres] schade geleden. Deze schade bedraagt € 4.920,-, zijnde het verschil tussen het bedrag van € 10.120,- (de prijs die Koffievoordeel aan [eiseres] zou hebben betaald voor een correct uitgevoerde campagne in België, op de terugbetaling waarvan Koffievoordeel aanspraak heeft gemaakt) en het bedrag van € 5.200,-, welk bedrag [eiseres] aan [gedaagde] zou hebben betaald voor een correct uitgevoerde campagne in België. [gedaagde] is over het schadebedrag de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 19 november 2020, de datum die [eiseres] als uiterste betaaltermijn heeft gesteld in haar brief van 9 november 2020. Nu [eiseres] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft moeten laten verrichten, maakt zij tevens aanspraak op een bedrag van € 617,- ter vergoeding van deze kosten.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] is niet aansprakelijk voor de vermeende schade, nu artikel 8 lid 1 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] bepaalt dat de opdrachtnemer slechts aansprakelijk is voor schade indien en voor zover de opdrachtgever aantoont dat deze is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de opdrachtnemer. Aan de zijde van [gedaagde] is geen sprake van enige fout. Het is de uitgever van het Mercedes Magazine in België die heeft geweigerd de vouchers bij het in België verschijnende magazine te voegen vanwege de hoge kosten die de Belgische posterijen in rekening brengen. Dit vormt bovendien een omstandigheid die de aansprakelijkheid van [gedaagde] op grond van artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden uitsluit.

5..De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de wijziging van (de gronden van) de eis van [eiseres] omdat deze wijziging in strijd met de goede procesorde is althans zij heeft gesteld dat de zaak naar de rol moet worden verwezen zodat zij daarop schriftelijk kan reageren. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. [eiseres] heeft in haar dagvaarding aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen, waardoor [eiseres] schade heeft geleden. [gedaagde] heeft zich in haar conclusie van antwoord onder meer beroepen op artikel 8 lid 1 van haar algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat aansprakelijkheid voor schade slechts bestaat indien wordt aangetoond dat sprake is van opzet of grove schuld. [eiseres] heeft vervolgens (de gronden van haar) eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gewijzigd, welke wijziging conform het bepaalde in artikel 4.4 van het Landelijk Procesreglement voor rolzaken kanton bij brief van 11 februari 2022 is aangekondigd. Gelet op het eigen standpunt van [gedaagde] had zij er rekening mee kunnen en moeten houden dat [eiseres] bij de mondelinge behandeling het standpunt zou innemen dat in haar visie in dit geval wel sprake is van ‘grove schuld’ aan de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] had zich daarop moeten voorbereiden. Als zij dat niet (voldoende) heeft gedaan, komt dat voor haar rekening en risico.
5.2.
Op grond van de (gewijzigde) overeenkomst van opdracht (zie 2.7) was [gedaagde] gehouden vouchers van Koffievoordeel bij de op 2 september 2020 in Nederland en België verschijnende edities van Mercedes Magazine te voegen. Tussen partijen is niet in geschil dat de vouchers wel bij de Nederlandse, maar niet bij de Belgische editie zijn gevoegd. Dat betekent dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Dit brengt mee dat [gedaagde] op grond van artikel 6:74 BW de daardoor door [eiseres] geleden schade dient te vergoeden, tenzij haar beroep op artikel 8 lid 1 of artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden (zie 2.3) slaagt. Ter zake wordt het volgende overwogen.
5.3.
Nu hier geen sprake is van het ‘weigeren van publicatie van een advertentie’ - het gaat immers om het bijvoegen van een voucher bij het magazine – en evenmin gesteld of gebleken is dat [gedaagde] de overeenkomst heeft ontbonden, mist artikel 9 lid 3 van de algemene voorwaarden toepassing. Het beroep van [gedaagde] op dit artikel wordt daarom verworpen.
5.4.
Met betrekking tot het beroep op artikel 8 lid 1 van de algemene voorwaarden wordt het volgende vooropgesteld. De enkele omstandigheid dat Mercedes heeft afgezien van het toevoegen van de vouchers aan haar magazine vanwege de hoge kosten van de Belgische posterijen, levert geen opzet of grove schuld aan de zijde van [gedaagde] op. Door [gedaagde] is immers onweersproken gesteld dat zij al zeven à acht jaar advertentieruimte in het Mercedes Magazine verkoopt, dat zij ook al eerder vouchers heeft laten bijsluiten in de in België verschijnende magazines en dat het in al die jaren nooit eerder is voorgekomen dat daarvan werd afgezien vanwege de hoge posttarieven in België. Daarnaast heeft zij onweersproken gesteld dat zij pas met de e-mail van 17 augustus 2020 van de uitgever van het magazine op de hoogte is gebracht van de weigering om de vouchers bij te voegen vanwege de hoge kosten. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter valt [gedaagde] echter wel een ernstig verwijt te maken van het feit dat zij [eiseres] niet direct na ontvangst van de e-mail van 17 augustus 2020 (zie 2.8) heeft laten weten dat Mercedes had besloten af te zien van het bijvoegen van de vouchers bij het magazine. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] haar pas op 22 september 2020 heeft laten weten dat de vouchers niet bij de op 2 september 2020 verschenen Belgische editie van het Mercedes Magazine waren gevoegd en dat zij bovendien pas met de ontvangst van de conclusie van antwoord kennis heeft genomen van de inhoud van de e-mail van de uitgever aan [gedaagde] van 17 augustus 2020. [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat een werknemer van [gedaagde] , [persoon D] , in opdracht van directeur [persoon C] in de maanden augustus en september 2020 telefonisch contact met diverse medewerkers van [eiseres] heeft gehad naar aanleiding van de e-mail van de uitgever van 17 augustus 2020, maar dit strookt niet met de e-mailwisseling tussen partijen begin september 2020 (zie 2.9 t/m 2.12). Ter mondelinge behandeling heeft [gedaagde] geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom zij aan [eiseres] heeft medegedeeld ‘dat zij erachteraan zou gaan’, terwijl zij op dat moment al wist dat (en waarom) de vouchers niet bij het magazine waren gevoegd. Gelet op deze omstandigheden kan de kantonrechter geen andere conclusie trekken dan dat, hoewel [gedaagde] wist dat de vouchers niet waren bijgevoegd bij de Belgische editie, zij [eiseres] daarover geruime tijd in het ongewisse heeft gelaten. Daar komt bij dat [gedaagde] haar stelling dat zij [eiseres] eerder op de hoogte had gesteld op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd (door te stellen wat er dan precies wanneer door [persoon D] is medegedeeld aan [eiseres] ). Nu [gedaagde] haar stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd is er geen aanleiding haar tot bewijslevering toe te laten.
5.6.
De omstandigheid dat [gedaagde] [eiseres] niet direct na ontvangst van de e-mail van 17 augustus 2020 heeft geïnformeerd heeft tot gevolg gehad dat [eiseres] de vouchers, die tijdelijk geldig waren, niet tijdig heeft kunnen verspreiden door deze bij een ander magazine te laten bijsluiten. Dat hiervoor sowieso onvoldoende tijd zou zijn, zoals [gedaagde] nog heeft aangevoerd, is door [eiseres] betwist en vervolgens door [gedaagde] niet nader onderbouwd.
De handelwijze van [gedaagde] wordt daarom aangemerkt als grove schuld aan de zijde van [gedaagde] . Dat betekent dat [gedaagde] geen beroep toekomt op de exoneratie van artikel 8 lid 1 van de algemene voorwaarden. Zij is dan ook gehouden om de schade die [eiseres] heeft geleden door haar tekortkoming te vergoeden.
5.7.
[eiseres] heeft haar schade – uiteindelijk – begroot op het verschil tussen het bedrag dat Koffievoordeel aan [eiseres] heeft betaald voor het uitvoeren van de campagne in België (op de terugbetaling waarvan Koffievoordeel jegens [eiseres] aanspraak heeft gemaakt) en het bedrag dat [eiseres] aan [gedaagde] zou hebben betaald indien [gedaagde] de opdracht voor België correct had uitgevoerd (het positief contractsbelang). Tussen partijen is niet in geschil dat de eerder verstrekte korting is verwerkt in de factuur voor de Nederlandse campagne (zie 2.7). Met betrekking tot de hoogte van de door Koffievoordeel betaalde campagnekosten voor België zijn door [eiseres] verschillende bedragen genoemd. In de dagvaarding noemt [eiseres] een bedrag van € 4.765,00
“inclusief marge [eiseres] ”. Bij haar wijziging van eis stelt zij evenwel dat Koffievoordeel € 10.120,- voor de campagne heeft betaald zodat, na aftrek van het bedrag van € 5.200,- dat [eiseres] aan [gedaagde] zou moeten betalen, haar schade € 4.920,- bedraagt.
5.8.
[eiseres] heeft ter mondelinge behandeling geen duidelijke verklaring gegeven voor het feit dat er wisselende bedragen aan campagnekosten in België worden genoemd en zij heeft ook niet kunnen verklaren waarom bij dagvaarding een bedrag aan campagnekosten wordt gevorderd dat afwijkt van de reeds op 28 mei 2020 (zie 2.4) door Koffievoordeel aan [eiseres] gezonden factuur. Gelet op deze onduidelijkheden en het ontbreken van een deugdelijke verklaring voor de genoemde discrepantie zal worden uitgegaan van de voor [gedaagde] meest gunstige schadeberekening, te weten het (door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwiste) bedrag € 4.765,00. Dit bedrag zal worden toegewezen. Nu het hier gaat om schadevergoeding en niet om de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten uit hoofde van een handelsovereenkomst zal hierover niet de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW worden toegewezen maar de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (zie ECLI:NL:HR:2017:3106). De rente zal worden toegewezen vanaf 19 november 2020, zijnde de door [eiseres] in haar brief van 9 november 2020 genoemde uiterste betaaldatum.
5.9.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uit de overgelegde stukken is voldoende gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Niet gebleken is dat [eiseres] daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan. [gedaagde] is daarom een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten aan [eiseres] verschuldigd. Voor de hoogte van de toewijsbare vergoeding zal de kantonrechter aansluiting zoeken bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Dat betekent dat aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 601,50 toewijsbaar is.
5.10.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] onnodig tot de onderhavige procedure is overgegaan nu zij heeft geweigerd akkoord te gaan met het door [gedaagde] gedane aanbod om een campagne ter waarde van ruim € 10.000,00 om niet te verzorgen voor Koffievoordeel, zal worden verworpen. Vast staat immers dat [gedaagde] haar deel van haar overeenkomst met [eiseres] niet volledig is nagekomen. In dat geval kan [eiseres] niet verplicht worden akkoord te gaan met een vervangende campagne. [eiseres] heeft dan ook op terechte gronden [gedaagde] in rechte betrokken ten aanzien van haar aanspraak op vergoeding van de geleden schade door de tekortkoming van [gedaagde] . [gedaagde] zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
5.11.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan dan ook onbesproken blijven.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 4.765,00 aan hoofdsom en € 601,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 4.765,00 vanaf 19 november 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 610,38 aan verschotten (waarvan € 507,00 aan griffierecht en € 103,38 aan dagvaardingskosten) en
  • € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487