ECLI:NL:RBROT:2022:2744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete vervalt wegens onterecht opgelegde sanctie zonder voorafgaande waarschuwing in dierenwelzijnszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg op 13 maart 2020 een boete van € 1.500,- opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren. Dit besluit werd door de minister in een later besluit op 30 november 2020 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van eiseres. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de minister gevraagd om toelichting op het interventiebeleid dat in deze zaak van toepassing is. De minister heeft vervolgens erkend dat de boete onterecht was opgelegd, omdat volgens het interventiebeleid bij overtredingsklasse C eerst schriftelijk gewaarschuwd had moeten worden voordat een boete kon worden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete ten onrechte was opgelegd en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft het primaire besluit herroepen, waardoor de boete vervalt. Tevens is bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [bestuurder van eiseres] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht toe te lichten welk interventiebeleid in deze zaak van toepassing is en waaruit volgt dat in dit geval een boete moet worden opgelegd.
Hierop heeft verweerder bij e-mailbericht van 24 februari 2022 gereageerd en aangegeven dat in dit geval de boete onterecht is opgelegd.
Met instemming van partijen is de op 24 februari 2022 geplande zitting achterwege gebleven. Het onderzoek is vervolgens met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd omdat twee lades van een container zodanig overvuld waren dat kuikens onnodig pijn of lijden is veroorzaakt. Volgens verweerder heeft eiseres hiermee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder d, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.3, onder a., van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. In zijn schrijven van 24 februari 2022 heeft verweerder toegelicht dat het Specifiek Interventiebeleid dierenwelzijn tijdens transport (IB02-SPEC 17, versie 4) van toepassing is en dat daaruit volgt dat het hier gaat om overtredingsklasse C. Bij overtredingen uit klasse C wordt eerst schriftelijke gewaarschuwd voordat een boete wordt opgelegd. Dat is volgens verweerder in deze zaak niet gebeurd, wat betekent dat de boete ten onrechte is opgelegd.
3. Nu uit het voorgaande al volgt dat de boete ten onrechte is opgelegd, zal de rechtbank geen inhoudelijk oordeel meer geven over de vermeende overtreding. Daar bestaat geen belang meer bij.
4. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal gelet op artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.