In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2022, gaat het om de verzoeken van erfgenamen van een overleden persoon, hierna aangeduid als erflaatster, die op 24 maart 2015 is overleden. De erfgenamen, waaronder [persoon A], [voornaam persoon B], en [persoon C], hebben de nalatenschap van erflaatster deels zuiver en deels beneficiair aanvaard. De erfgenamen verzoeken de kantonrechter om hen alsnog de mogelijkheid te bieden de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, vanwege onverwachte vereffeningskosten die niet bekend waren ten tijde van de zuivere aanvaarding. De vereffeningskosten bedragen in totaal € 28.992,20, en de erfgenamen betwisten de hoogte hiervan.
De kantonrechter heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de erfgenamen niet op de juiste wijze zijn opgeroepen bij de opheffing van de nalatenschap, wat een procedurele fout van de rechtbank is. Echter, de kantonrechter concludeert dat de vereffeningskosten niet als onverwachte schulden kunnen worden aangemerkt volgens artikel 4:194a BW, omdat erfgenamen rekening moeten houden met dergelijke kosten bij de aanvaarding van een nalatenschap. De verzoeken van de erfgenamen om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden en om ontheffing van de verplichting om de vereffeningskosten uit eigen vermogen te voldoen, worden afgewezen. De kantonrechter verklaart [persoon C] niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen de uitdelingslijst en de rekening en verantwoording, en wijst alle overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Fiege en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.