In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 20 januari 2022. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om de ondertoezichtstelling met negen maanden te verlengen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige]. Tijdens de zitting is echter gebleken dat er de afgelopen maanden geen zorgelijke meldingen zijn binnengekomen en dat de communicatie tussen de ouders redelijk verloopt. De vader en de stiefmoeder hebben verweer gevoerd tegen de verlenging, stellende dat de situatie goed is en dat er geen redenen zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft ook aangegeven geen meerwaarde te zien in de ondertoezichtstelling, aangezien de communicatie met de vader goed verloopt.
De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van de betrokken partijen in overweging genomen. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] niet langer ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om zelfstandig in het belang van [voornaam minderjarige] te handelen, ook zonder de betrokkenheid van een jeugdbeschermer. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet langer voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. C.N. Melkert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.