In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van het CIZ voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een psychogeriatrische cliënte in een verpleeghuis. Cliënte, die lijdt aan een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis met gedragsstoornissen, verblijft sinds 21 juli 2021 in het verpleeghuis en heeft eerder een verzoek tot machtiging afgewezen gekregen vanwege een gebrek aan recente medische verklaring. Na een Covid-infectie vertoonde cliënte consistent verbaal verzet tegen haar verblijf in het verpleeghuis, wat aanleiding gaf voor het CIZ om opnieuw een verzoek in te dienen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 werd cliënte gehoord, samen met haar advocaat en verschillende zorgverleners. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte niet in staat is tot zelfzorg en dat haar gedrag, waaronder verbaal en fysiek agressief gedrag, leidt tot ernstig nadeel voor haarzelf en anderen. De rechtbank oordeelde dat voortzetting van het verblijf in het verpleeghuis noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, aangezien cliënte 24-uurs zorg nodig heeft die niet in de thuissituatie kan worden geboden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat consistent verbaal verzet ook als verzet in de zin van de Wet zorg en dwang moet worden beschouwd. Daarom heeft de rechtbank de machtiging verleend voor een periode van zes maanden, tot en met 15 augustus 2022. Deze beschikking is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beslissing.