ECLI:NL:RBROT:2022:2876

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/10/633204 / FA RK 22-848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf voor psychogeriatrische cliënte op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van het CIZ voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een psychogeriatrische cliënte in een verpleeghuis. Cliënte, die lijdt aan een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis met gedragsstoornissen, verblijft sinds 21 juli 2021 in het verpleeghuis en heeft eerder een verzoek tot machtiging afgewezen gekregen vanwege een gebrek aan recente medische verklaring. Na een Covid-infectie vertoonde cliënte consistent verbaal verzet tegen haar verblijf in het verpleeghuis, wat aanleiding gaf voor het CIZ om opnieuw een verzoek in te dienen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 werd cliënte gehoord, samen met haar advocaat en verschillende zorgverleners. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte niet in staat is tot zelfzorg en dat haar gedrag, waaronder verbaal en fysiek agressief gedrag, leidt tot ernstig nadeel voor haarzelf en anderen. De rechtbank oordeelde dat voortzetting van het verblijf in het verpleeghuis noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, aangezien cliënte 24-uurs zorg nodig heeft die niet in de thuissituatie kan worden geboden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat consistent verbaal verzet ook als verzet in de zin van de Wet zorg en dwang moet worden beschouwd. Daarom heeft de rechtbank de machtiging verleend voor een periode van zes maanden, tot en met 15 augustus 2022. Deze beschikking is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel van cassatie open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/633204 / FA RK 22-848
Beschikking van 18 februari 2022 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[cliënte],
geboren op [geboortedatum] ,
hierna: cliënte,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in Stichting Humanitas, verpleeghuis Hannie Dekhuijzen te Rotterdam,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 7 februari 2022.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 17 december 2021;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [persoon A] , specialist ouderengeneeskunde, van 20 januari 2022;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging (artikel 21 Wzd) van 9 januari 2022;
  • een afschrift van het zorgplan van 3 januari 2022;
  • de beschikking tot afwijzing van het verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van 24 december 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • cliënte met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [persoon B] , juridisch adviseur, verbonden aan het CIZ;
  • [persoon C] , verpleegkundige, [persoon D] , Physician assistant, en [persoon E] , specialist ouderengeneeskunde, allen verbonden aan Stichting Humanitas;
  • [persoon F] , dochter van cliënte;
  • [persoon G] , zoon van cliënte.
1.3.
Tenslotte is bepaald dat heden schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2..Beoordeling

2.1.
Het voorliggende verzoek van het CIZ om een rechtelijke machtiging heeft een voorgeschiedenis. Cliënte verblijft sinds 21 juli jl. in het verpleeghuis. Op 24 december 2021 heeft deze rechtbank een eerder verzoek van het CIZ om een rechtelijke machtiging voor cliënte afgewezen. Dat gebeurde omdat er toen geen voldoende recente medische verklaring beschikbaar was. Na de zitting van 24 december 2021 heeft cliënte een Covid infectie doorgemaakt. De zorgaanbieder was toen van oordeel dat cliënte zich daardoor in mindere mate verzette tegen de opname. Op 9 januari 2022 is daarom een besluit tot opname en verblijf op grond van artikel 21 Wzd bij het CIZ aangevraagd. Tijdens het huisbezoek door een onderzoeker van het CIZ toonde cliënte consistent verbaal verzet. Om die reden heeft het CIZ alsnog een verzoek bij deze rechtbank ingediend tot verlening van een rechterlijke machtiging. Dit verzoek is op 15 februari jl. behandeld op zitting. Ook toen heeft cliënte aangegeven dat zij niet in een verpleeghuis wil verblijven.
2.2.
Het staat voor de rechtbank vast dat cliënte in een accommodatie moet verblijven. Ze lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis met gedragsstoornissen. Het gedrag van cliënte leidt als gevolg van deze psychogeriatrische aandoening tot ernstig nadeel. Dit nadeel is gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Vanuit afwijkende prestaties binnen verschillende cognitieve domeinen (verbaal geheugen, oriëntatie in tijd, aandacht, executieve functies) en achterdocht is cliënte niet meer in staat tot zelfzorg. Er is sprake van toenemende gedragsproblematiek. Cliënte vertoont verbaal en op momenten fysiek agressief en dreigend gedrag naar zowel de zorgverleners als naar de medebewoners. Recent heeft ze in de kantine van het verpleeghuis gevochten met haar dochter. Zij gooit soms met spullen en slaat op voorwerpen. Vanwege het dwaalgedrag van cliënte is sprake van een aanzienlijk risico op verkeersongelukken. Er is sprake van een verminderd inzicht waardoor cliënte situaties niet meer juist in kan schatten en om hulp kan vragen als dat nodig is.
2.3.
De voortzetting van het verblijf in de accommodatie is bovendien noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënte is afhankelijk van 24uurs zorg wat niet meer in de thuissituatie geboden kan worden. Cliënte behoeft continue toezicht en veiligheid. Binnen het verpleeghuis kan adequaat worden omgegaan met de (gedrags)problematiek van cliënte. Er zijn ook geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Thuiszorg is niet langer toereikend ter voorkoming van voornoemd ernstig nadeel.
2.4.
Verder verblijf in een accommodatie is dus onvermijdbaar. Cliënte verzet zich daar verbaal tegen. Zij is zeer uitgesproken: ze wil naar huis, voor de tuin zorgen en de ramen zemen. Deze uitlatingen doet zij regelmatig en deze wil is daarmee consistent en volhardend. Of dat komt door haar aandoening, zoals de advocaat onder verwijzing naar de verklaring van de arts opmerkt, doet eigenlijk niet terzake: cliënte wil niet in het verpleeghuis zijn. Ze werd, ook tijdens de zitting, boos op haar kinderen omdat die denken dat het verpleeghuis de beste oplossing voor haar is. Tegelijkertijd maakt cliënte echter geen aanstalten om het verpleeghuis te verlaten. Zij laat zich overhalen om in het verpleeghuis te blijven en als zij met haar kinderen het verpleeghuis verlaat, laat zij zich overhalen om zich weer terug te laten brengen.
2.5.
De advocaat heeft betoogd dat louter verbaal verzet geen verzet in de zin van artikel 24 Wzd is. De rechtbank ziet dit anders. Artikel 24 Wzd gaat over een onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf in een accommodatie. Consistent verbaal verzet tegen het verblijf in een accommodatie laat zien dat er geen sprake is van vrijwilligheid. Anders gezegd, consistent verbaal verzet is ook verzet, weglopen uit het verpleeghuis is niet vereist.
2.6.
Het kan verder in het midden blijven of cliënte zich al dan niet ook verzet tegen onderdelen van de zorg, zoals bedoeld in artikel 21 lid 3 en artikel 24 lid 6 Wzd. Die bepalingen zien op verzet tegen de zorg, niet zozeer op verzet tegen het verblijf.
2.7.
De rechtbank zal dan ook een rechtelijke machtiging op grond van artikel 24 Wzd afgeven. De machtiging zal worden verleend voor de verzochte duur van zes maanden.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van [cliënte] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 15 augustus 2022.
Deze beschikking is op 18 februari 2022 schriftelijk gegeven door mr. N. Doorduijn, rechter, in tegenwoordigheid van G. de Man, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.