In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [naam kind]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [naam kind] in het licht van de complexe relatieproblemen tussen de ouders. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [naam kind], die bij de moeder woont. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de vader als de moeder aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De Raad heeft toegelicht dat er meerdere meldingen zijn binnengekomen over conflicten tussen de ouders en dat, hoewel er enige verbetering is in de communicatie, het nog te vroeg is om zonder ondertoezichtstelling verder te gaan. De GI heeft zich bij dit verzoek aangesloten, maar de vader heeft zorgen geuit over de inhoud van het rapport van de Raad. De moeder heeft aangegeven dat zij het moeilijk vindt om een ondertoezichtstelling te accepteren, maar staat open voor een herbeoordeling na zes maanden.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [naam kind] door de aanhoudende conflicten tussen de ouders en de instabiliteit die dit met zich meebrengt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de ouders te ondersteunen en de belangen van [naam kind] te waarborgen. Daarom is besloten om [naam kind] onder toezicht te stellen voor de duur van negen maanden, met afwijzing van het overige verzoek. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.