In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaken ROT 20/3572 en ROT 20/3587. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarden van twee onroerende zaken, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. Eiseres was van mening dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn was verstreken. De rechtbank stelde vast dat de bezwaarschriften op 14 april 2020 door verweerder waren ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar op 3 maart 2020 was geëindigd. Eiseres had haar gronden in de zitting laten vallen, behalve het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, omdat de redelijke termijn op het moment van uitspraak nog niet was verstreken. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.