Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties harerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In het bijzonder heeft de rechtbank gekeken naar de schuld van verzoekster aan Kinderopvang [naam kinderopvang] ter hoogte van € 30.346,22 met ontstaansdatum 6 november 2019. Verzoekster heeft destijds de facturen van deze kinderopvang onbetaald gelaten. Dit terwijl zij wel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen van de Belastingdienst als tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang. Deze schuld is daarom naar haar aard niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten en staat in beginsel aan toelating in de weg.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekster de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Verzoekster heeft inmiddels een beschermingsbewindvoerder en laat sindsdien geen nieuwe schulden ontstaan. Volgens verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder loopt het beschermingsbewind goed. Verzoekster is bezig met haar opleiding als verzorgende (MBO niveau 3), die zij naar verwachting in februari 2023 zal afronden. Naast haar opleiding werkt verzoekster sinds kort parttime bij de Stichting Aafje. Verzoekster erkent haar verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de schulden en laat zien dat haar situatie voldoende is gestabiliseerd. Door bovenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
De rechtbank merkt op dat het aannemelijk is dat afronding van de opleiding er toe zal leiden dat verzoekster zich een (beter) betaalde baan kan verwerven, zodat haar afloscapaciteit ten behoeve van de schuldeisers wordt verhoogd. De rechtbank zal verzoekster daarom in de gelegenheid stellen om haar opleiding af te ronden. Tot en met februari 2023 zal verzoekster worden vrijgesteld van de verplichting om fulltime te werken of naar een fulltime baan te solliciteren. Deze vrijstelling geldt onder de voorwaarde dat verzoekster zich tot het uiterste zal inspannen om haar opleiding vóór de genoemde datum succesvol af te ronden. Nu een deel van de schuldsaneringsperiode niet kan worden benut ten gunste van de schuldeisers, zal dit worden gecompenseerd door de duur van de schuldsaneringsregeling bij aanvang op vier jaar te stellen. Verzoekster heeft ter terechtzitting met deze verlengde duur van de regeling ingestemd.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoekster in Nederland ligt.