ECLI:NL:RBROT:2022:297

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/10/630796 / JE RK 21-3354
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2022 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 22 december 2021 een verzoek ingediend om het ongeboren kind onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De moeder, die een belast verleden heeft met betrekking tot haar eerdere kinderen, is momenteel zwanger van een nieuwe partner. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over het ongeboren kind bij de geboorte van rechtswege door de moeder zal worden uitgeoefend. De Raad heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd, waarbij werd benadrukt dat de moeder's eerdere kinderen uit huis zijn geplaatst en dat er zorgen zijn over haar opvoedingscapaciteiten. De moeder heeft echter aangegeven dat haar situatie is verbeterd; ze heeft een eigen woning en woont samen met de vader van het ongeboren kind. De vader steunt het verzoek en de betrokken jeugdbeschermer heeft positieve vooruitzichten voor de toekomst geschetst.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat, gezien de zorgen over de opvoedingsomgeving en het verleden van de moeder, de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid van het ongeboren kind te waarborgen. De kinderrechter heeft besloten het ongeboren kind onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, met ingang van 11 januari 2022 tot 11 januari 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/630796 / JE RK 21-3354
Datum uitspraak: 11 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam kind],

hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, te Rotterdam,

[naam vader],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van
22 december 2021, ingekomen bij de griffie op 22 december 2021.
Op 11 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1];
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker
Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI), [naam 2].

De feiten

Het ouderlijk gezag over het ongeboren kind zal (in beginsel) bij de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder heeft een belast verleden. De andere twee kinderen van de moeder zijn uit huis geplaatst en de moeder draagt geen gezag meer over deze kinderen. De moeder is nu zwanger van een andere partner. De vader is een stabiele factor en de ouders doen het goed samen. Gelet op het verleden en de problematiek van de moeder is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer nodig, maar de insteek van de ondertoezichtstelling is om ervoor te zorgen dat het ongeboren kind bij de moeder kan blijven wonen.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. De jeugdbeschermer is al een paar jaar betrokken bij de moeder en de andere twee kinderen. Er zijn zorgen over de situatie van de moeder, maar de GI ziet de toekomst positief in, in die zin dat de baby wel bij de moeder kan blijven. Er is al gekeken welke ondersteuning de ouders nodig hebben en er is een netwerk betrokken.
De moeder is het eens met het verzoek. De moeder bevindt zich momenteel in een andere situatie, vergeleken met de situatie ten tijde van de uithuisplaatsing van haar eerdere kinderen. Zij heeft een eigen woning, woont samen met de vader en haar leven is stabiel en rustig. De baby groeit goed. De moeder volgt alle aanwijzingen van de hulpverlening op. Volgende week staat een intakegesprek bij Pameijer gepland voor opvoedondersteuning. Ook heeft de moeder een goede band met de jeugdbeschermer en vindt zij het fijn dat het dezelfde jeugdbeschermer is voor alle kinderen. De moeder begrijpt dat vanwege haar verleden een ondertoezichtstelling nodig is.
De vader is het eens met het verzoek.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is aangemerkt als al geboren, zo dikwijls als zijn belang dit vordert. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van het thans nog ongeboren kind is dat hij reeds als geboren wordt aangemerkt.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW. Gebleken is dat er zorgen bestaan over de kwetsbare opvoedingsomgeving waarin het nog ongeboren kind zal opgroeien. De andere twee kinderen van de moeder zijn in 2018 en 2020 uit huis geplaatst en wonen samen in een pleeggezin, omdat de moeder toen onvoldoende in staat is gebleken de kinderen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Ook is het gezag van de moeder beëindigd en is de GI belast met de voogdij.
Op dit moment is er sprake van een andere situatie, omdat de omgevingsfactoren van de moeder in gunstige zin zijn veranderd. Er is meer rust en stabiliteit in het leven van de moeder. Zij heeft een eigen woning en woont samen met haar nieuwe partner, tevens vader van het ongeboren kind. Deze relatie lijkt een positieve invloed te hebben op de moeder en de opvoedingsomgeving waarin het ongeboren kind terecht zal komen. De ouders staan open voor de hulpverlening, werken overal aan mee en komen de afspraken na. Ook is een steunend netwerk betrokken en wordt opvoedondersteuning ingezet.
Aangezien er zorgen zijn over het verleden, de emotionele beschikbaarheid en de leerbaarheid van de moeder, is de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk om de ouders te ondersteunen en zicht te houden op de veiligheid van het ongeboren kind. Deze ondertoezichtstelling heeft als doel om de ouders de kans te geven om samen met de hulpverlening een veilige, rustige en stabiele opvoedomgeving voor het ongeboren kind te creëren en samen voor de baby te zorgen. De kinderrechter zal met instemming van de ouders het ongeboren kind onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt het [naam kind] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 11 januari 2022 tot 11 januari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022 door mr. R.H. de Vries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 15 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.