ECLI:NL:RBROT:2022:2977
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van een hotel onder de Wet WOZ en de keuzevrijheid van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een hotel onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, vertegenwoordigd door mr. E. Blom, die de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 2.620.000,-. Eiseres betwistte deze waardering en stelde dat de waarde op € 1.999.000,- zou moeten worden vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, een hotel met 50 kamers en restaurant, in 1915 is gebouwd en tussen 2011 en 2013 is verbouwd. De waardepeildatum was 1 januari 2019. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de Taxatiewijzer Hotels te hanteren en dat hij vrij is om een bepaalde methode te kiezen voor de waardebepaling. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangehouden huurwaarde en kapitalisatiefactor niet te hoog zijn.
De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen.