ECLI:NL:RBROT:2022:3010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
9578484 CV EXPL 21-40455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderverhuurder voor schade door onderhuurders en beoordeling schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is de aansprakelijkheid van een onderverhuurder aan de orde. De eiseres, een verhuurder, heeft de gedaagde, de onderverhuurder, aansprakelijk gesteld voor schade die door onderhuurders aan het gehuurde is toegebracht. De huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde liep van 19 oktober 2020 tot 18 oktober 2021. Tijdens het weekend van 25 op 26 september 2021 hebben de onderhuurders vernielingen aangericht in de gehuurde woning. Eiseres heeft gedaagde schriftelijk gesommeerd om de schade te herstellen, maar gedaagde heeft hier geen gehoor aan gegeven. Eiseres heeft vervolgens de schade laten herstellen en vordert nu de kosten van herstel, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, van gedaagde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde aansprakelijk is op basis van de artikelen 7:218 en 7:219 van het Burgerlijk Wetboek, die de aansprakelijkheid van de huurder voor schade aan het gehuurde regelen. Gedaagde heeft erkend aansprakelijk te zijn, maar betwist de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. De kantonrechter heeft de bewijsvermoedens van de wet in het voordeel van eiseres geacht en de door eiseres gevorderde schadevergoeding van € 24.500,38, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een huurder en de gevolgen van het niet nakomen van deze verantwoordelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9578484 CV EXPL 21-40455
uitspraak: 8 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] (gemeente [gemeente] ),
eiseres,
gemachtigde: mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 26 november 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met een producties;
  • het vonnis van 10 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte wijziging eis en indiening stukken, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 15 maart 2022. Namens [eiseres] is verschenen de heer [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde van [eiseres] . [gedaagde] is niet verschenen; ook is van haar geen bericht van verhindering ontvangen. [eiseres] is in de gelegenheid gesteld haar stellingen nader toe te lichten. Van wat op de zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

De feiten die vast staan in deze procedure zijn, voor zover relevant, de volgende.
2.1.
[gedaagde] heeft van [eiseres] gehuurd de gemeubileerde en gestoffeerde woonruimte aan de [adres] in Vlaardingen (hierna: ‘het gehuurde’). De huurovereenkomst is ingegaan op 19 oktober 2020 voor de duur van twaalf maanden. De laatste dag van de huurovereenkomst was 18 oktober 2021.
2.2.
[gedaagde] heeft het gehuurde op haar beurt (onder)verhuurd. In het weekend van 25 op 26 september 2021 hebben de onderhuurders vernielingen toegebracht aan het gehuurde. Op 1 oktober 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] schriftelijk gesommeerd om het gehuurde weer in correcte staat te brengen - de staat waarin het zich bevond bij aanvang van de huurovereenkomst - en de ontbrekende inventaris te vervangen.
2.3.
Op 19 oktober 2021 hebben partijen gezamenlijk een inspectie van het gehuurde uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat de schade (nog) niet was verholpen. Op 19 oktober 2021 is tevens een inspectierapport opgemaakt waarin onder meer de geconstateerde schade aan het gehuurde, voorzien van foto’s, is vastgelegd.
2.4.
Op 27 oktober 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade aan het gehuurde. De schade is vervolgens in opdracht van [eiseres] hersteld.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft na vermindering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te voldoen:
  • een bedrag van € 22.550,31 terzake de kosten van het herstel van het gehuurde;
  • een bedrag van € 907,50 terzake de inzet van de heer [persoon A] ;
  • de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.042,57;
  • een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 2 november 2021;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en het nasalaris van de gemachtigde van [eiseres] .
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] , naast de onder 2 genoemde feiten – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is ingevolge artikel 7:218 en 7:219 BW aansprakelijk voor de door de onderhuurders aan het gehuurde toegebrachte schade. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om de schade te herstellen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. [gedaagde] is dus in verzuim geraakt en is een schadevergoeding aan [eiseres] verschuldigd ter grootte van de herstelkosten en de kosten van de inzet van de heer [persoon A] , die werkzaamheden heeft verricht in verband met het voorval op 25/26 september 2021 en de afwikkeling daarvan. De gemachtigde van [eiseres] heeft daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht, zodat [gedaagde] ook die kosten aan [eiseres] verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] heeft erkend dat zij aansprakelijk is voor de schade die de onderhuurders hebben toegebracht aan het gehuurde en is bereid om de werkelijke kosten die nodig zijn om het gehuurde op te knappen aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] wil een specificatie van deze kosten zien, omdat een aantal van de kostenposten volgens haar onterecht danwel te hoog is. Deze kostenposten worden, voor zover van belang, in de beoordeling nader besproken.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:218 lid 2 BW volgt dat alle schade aan het gehuurde wordt vermoed te zijn ontstaan door een aan [gedaagde] toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst. Artikel 7:218 lid 3 BW bevat het bewijsvermoeden dat de huurder (in dit geval dus [gedaagde] ) het gehuurde in onbeschadigde toestand heeft ontvangen.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om de bewijsvermoedens van artikel 7:218 BW opzij te zetten. [gedaagde] heeft slechts met betrekking tot de laminaatvloer aangevoerd dat het vervangen daarvan nodig was, omdat deze (bij aanvang) niet goed zou zijn gelegd en dus niet tijdens de huurtijd door een aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid zou zijn beschadigd. Deze stelling is echter onvoldoende om [gedaagde] toe te laten tot tegenbewijs tegen de vermoedens van artikel 7:218 BW. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het laminaat bij aanvang van de huurovereenkomst in goede staat verkeerde en heeft daarvan foto’s getoond. Bovendien heeft [eiseres] toegelicht dat sprake is van vochtschade aan de laminaatvloer die het gevolg is van de manier waarop de huurders van [gedaagde] het gehuurde hebben gebruikt. Dit is door [gedaagde] niet weersproken. Vast staat dan ook dat alle schade is veroorzaakt door de onderhuurders, die het gehuurde van [gedaagde] huurden. Deze schade dient, op grond van artikel 7:219 BW, aan [gedaagde] te worden toegerekend.
4.3.
[gedaagde] heeft ook verweer gevoerd tegen de hoogte van een aantal schadeposten. De kantonrechter is van oordeel dat deze verweren niet slagen en overweegt daarover het volgende.
4.3.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het niet nodig zou zijn om het badmeubel en het toilet te vervangen, omdat zou kunnen worden volstaan met vervanging van de douchestang en de zitting van het toilet. Nu echter uit het inspectierapport dat is opgemaakt op 19 oktober 2021 (zie 2.3), waarvan [gedaagde] de inhoud niet heeft weersproken, blijkt dat naast de douchestang en de toiletbril ook het badmeubel en het toilet zelf kapot waren, valt zonder nadere onderbouwing van [gedaagde] niet in te zien waarom met de door haar gestelde vervangingen zou kunnen worden volstaan. De kantonrechter passeert dit verweer dan ook en neemt de door [eiseres] gestelde schade ter vervanging van het badmeubel en toilet als vaststaand aan.
4.3.2.
Vervolgens heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] het isoleren van de muren niet bij haar in rekening kan brengen. [eiseres] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een nadere toelichting gegeven van de uitgevoerde werkzaamheden. Omdat in het gehuurde was gerookt – in strijd met het geldende rookverbod – moesten de muren eerst worden gereinigd van de ingetrokken geur van sigaretten. Dit valt onder de post ‘isoleren van de muren’. Gelet op deze toelichting, die ook reeds bij brief van 4 november 2021 (productie 10 bij dagvaarding) aan [gedaagde] was gegeven, oordeelt de kantonrechter dat ook deze schadepost voor rekening van [gedaagde] komt.
4.3.3.
Met betrekking tot de schoonmaakkosten meent [gedaagde] dat die (te) hoog zijn en normaal gesproken niet in rekening worden gebracht. Ook meent zij dat het meubilair had moeten worden vervangen door tweedehands meubilair. Ook hier geldt dat de kantonrechter de stelling van [eiseres] , gebaseerd op het inspectierapport van 19 oktober 2021, dat het gehuurde grondig doorrookt, geheel vervuild en verwaarloosd was, als vaststaand aanneemt. Zij acht het in rekening brengen van de schoonmaakkosten en de hoogte daarvan in het licht van deze omstandigheid terecht. Uit de door [eiseres] overgelegde facturen en haar toelichting bij de mondelinge behandeling – tegen welke facturen en toelichting door [gedaagde] niets is ingebracht – blijkt dat [eiseres] geprobeerd heeft om steeds een zo goedkoop mogelijke oplossing te kiezen en waar mogelijk de meubels vervangen heeft door tweedehands exemplaren. Voor de boxprings geldt dat deze niet tweedehands te vinden waren en dat [eiseres] heeft gekozen voor goedkope exemplaren. Matrassen worden niet tweedehands aangeschaft in verband met hygiëne. De kantonrechter acht de gevorderde schadebedragen dan ook alleszins redelijk.
4.4.
[eiseres] heeft facturen in het geding gebracht waarvan het totaalbedrag overeenstemt met het door haar gevorderde schadebedrag. Aan de wens van [gedaagde] om een specificatie van de kosten in te mogen zien is aldus voldaan.
4.5.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de overige door [eiseres] opgevoerde schadeposten niet door [gedaagde] zijn weersproken, acht de kantonrechter de door [eiseres] gevorderde schadebedragen van € 22.550,31 en € 907,50 volledig toewijsbaar.
4.6.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken en haar in zoverre niet betwiste toelichting daarop blijkt dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Ook de buitengerechtelijke incassokosten à € 1.042,57 zijn daarom toewijsbaar.
4.7.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente over de hoofdsom met ingang van 2 november 2021. Tegen deze vordering heeft [gedaagde] geen specifiek verweer gevoerd. De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke handelsrente over een bedrag van € 23.457,81 toewijzen, nu de vordering van [eiseres] zijn grondslag vindt in een handelsovereenkomst tussen partijen en aldus aan de voorwaarden van artikel 6:119a lid 1 BW is voldaan. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze kosten reeds aan haar gemachtigde betaald heeft.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 24.500,38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 23.457,81 vanaf 2 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.118,18 aan verschotten en € 996,- aan salaris voor de gemachtigde, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
51909