ECLI:NL:RBROT:2022:3148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
ROT 20/4762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bestaand pand tot acht woningen en de strijdigheid met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor de verbouwing van een bestaand pand tot acht woningen. Eiseres, gevestigd aan [adres 2], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat op 16 december 2019 een omgevingsvergunning had verleend aan vergunninghoudster voor het realiseren van deze woningen. Eiseres betoogde dat het bestreden besluit in strijd was met redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan, en dat zij niet op de hoogte was gesteld van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster de omgevingsvergunning had verkregen op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er gebruik was gemaakt van de kruimelgevallenregeling voor de balkonconstructie. De rechtbank oordeelde dat de vergroting van de dakverdieping voldeed aan de afwijkingsregels in het bestemmingsplan en dat de nieuwe balkons niet in strijd waren met het bestemmingsplan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de bouw voor het uitzicht, de lichtinval en de privacy zodanig ernstig waren dat de vergunning niet verleend had mogen worden.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4762

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [vestigingsplaats eiseres] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam vergunninghoudster]te [vestigingsplaats vergunninghoudster] , vergunninghoudster
(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Met het besluit van 16 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de [adres 1] .
Met het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de motivering van het primaire besluit gewijzigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en N. Wolfers.

Overwegingen

1.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de [adres 1] . Het gaat om de verbouwing van een bestaand pand.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de motivering van het primaire besluit aangevuld. De aanvulling houdt onder meer in dat de omgevingsvergunning ook wordt verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt op twee punten afgeweken van het bestemmingsplan. Voor de balkonconstructie is gebruik gemaakt van de kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor het vergroten van het bouwvolume op de dakverdieping is gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan” (het bestemmingsplan).
2. Aan het bestreden besluit zijn nieuwe bouwtekeningen ten grondslag gelegd die de eerder ingediende tekeningen vervangen. Op de oorspronkelijke tekeningen was het gebouw aan de achterzijde te groot ingetekend. Uit de nieuwe tekeningen blijkt dat geen sprake is van een uitbouw naar achteren toe. Daarnaast is sprake van een wijziging aan de dakverdieping, waardoor het gebouw niet hoger wordt dan in de bestaande situatie. In verband daarmee wordt ook aan de binnenkant van het gebouw een wijziging aangebracht, namelijk de verlaging van een vloer.
3. Het perceel [adres 1] heeft, voor zover hier van belang, in het bestemmingsplan de bestemmingen “Gemengd – 2” en “Tuin”.
4. Eiseres is gevestigd aan de [adres 2] en heeft daar werkruimtes. De bestuurders van de stichting wonen op dit adres.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, volgt dat bij een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien sprake is van strijd met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan dan wel de redelijke eisen van welstand.
In het tweede lid is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.12, eerste lid van de Wabo is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
(…).”
In artikel 2.7 van het Bor is bepaald dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
In artikel 4 van bijlage II bij het Bor is het volgende bepaald:
“Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
(…).”
Toezending bestreden besluit
6. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit haar niet is toegezonden. Het primaire besluit kan daarom volgens haar niet in stand kan blijven.
6.1.
Het gaat hier om een gebrek van na het nemen van het bestreden besluit dat de rechtmatigheid van het besluit en van het primaire besluit niet aantast. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Buiten beschouwing laten van stukken in de bezwaarprocedure
7. Eiseres voert aan dat verweerder haar reactie op het aanvullende verweerschrift in de bezwaarprocedure ten onrechte niet in behandeling heeft genomen, omdat die reactie te laat zou zijn ingediend. Het aanvullende verweerschrift bevat het standpunt van verweerder over de aangepaste tekeningen die vergunninghoudster heeft ingediend en die volgens eiseres een ingrijpende wijziging opleveren van het oorspronkelijke bouwplan. Eiseres stelt dat een reactietermijn is gegeven van slechts twee weken en dat zij vanwege verblijf in het buitenland niet binnen die termijn kon reageren. Volgens haar is uitstel verleend aan een van haar bestuurders, [naam 4] , die privé ook bezwaar heeft gemaakt en heeft verweerder telefonisch toegezegd dat ook aan de stichting uitstel zou worden verleend. Vervolgens is de reactie volgens eiseres echter niet in de besluitvorming betrokken.
7.1.
Verweerder heeft eiseres een termijn van twee weken gegeven om te reageren op het aanvullend verweerschrift in bezwaar. Niet in geschil is dat de reactie van eiseres pas na afloop van die termijn is ingediend. Eiseres mocht er niet van uitgaan dat het uitstel dat op verzoek van de gemachtigde is verleend aan [naam 4] ook zou gelden voor de stichting. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat aan haar telefonisch uitstel is verleend. De rechtbank stelt verder vast dat de reactie van eiseres inhoudelijk vrijwel geheel overeenkomt met de reactie van [naam 4] . Nu verweerder die reactie in de besluitvorming heeft betrokken, is eiseres materieel niet benadeeld door het buiten beschouwing laten van haar reactie. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
8. Eiseres betoogt dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, vooral vanwege de vergroting van de dakverdieping en de grote glaspartijen in de zijgevels van de dakverdieping. Volgens haar wordt het beschermde stadsgezicht aangetast.
Eiseres voert aan dat het eerste advies van de welstandscommissie van 31 oktober 2019 ten onrechte via een ambtelijke afdoening is gegeven en op onjuiste informatie berust, omdat verweerder geen informatie heeft verstrekt over de wijzigingen aan de dakverdieping. Daarnaast is de aanvullende onderbouwing van de welstandscommissie van 18 juni 2020 volgens eiseres niet toereikend, omdat daarin niet wordt ingegaan op de hoogte van het pand en de nieuwe bouwtekeningen. De aanvullende onderbouwing is volgens haar uitsluitend een toelichting op het eerdere positieve advies.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Hij verwijst naar het positieve advies van de welstandscommissie van 31 oktober 2019 en de nadere onderbouwing van 18 juni 2020, die is gebaseerd op de nieuwe bouwtekeningen. In het nadere welstandsadvies van 18 juni 2020 is getoetst aan de relevante criteria uit de Welstandsnota Rotterdam voor het welstandsniveau “bijzonder (beschermd stadsgezicht Waterproject)”. Volgens de welstandscommissie is het bouwplan niet in strijd met die criteria.
Verweerder stelt dat het welstandsaspect is beoordeeld volgens de mandateringsregeling in artikel 9.7 van de Bouwverordening Rotterdam 2010. Meer dan 90% van de aanvragen wordt door het secretariaat van de welstandscommissie in mandaat afgehandeld.
8.2.
Uit artikel 9.7 van de Bouwverordening Rotterdam 2010 volgt dat een welstandsadvies in mandaat kan worden gegeven bij bouwplannen waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat in dit geval niet aan dit criterium is voldaan. Verder is van belang dat in een welstandsadvies in mandaat aan dezelfde welstandscriteria wordt getoetst als in andere gevallen. In dit geval zijn dat de welstandscriteria voor het beschermd stadsgezicht. Zoals verweerder heeft toegelicht, zijn het welstandsadvies en het aanvullende welstandsadvies gebaseerd op de volledige bouwplannen inclusief de oorspronkelijke en gewijzigde bouwtekeningen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat in de adviezen geen rekening is gehouden met de wijzingen aan de dakverdieping die deel uitmaken van het bouwplan. Daarbij komt dat eiseres geen tegenadvies over de welstand heeft ingebracht.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit baseren op het positieve welstandsadvies van 31 oktober 2019 met de aanvulling van 18 juni 2020. Verweerder heeft zich op grond van die adviezen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De beroepsgrond slaagt niet.
Vergroting dakverdieping
9. Eiseres voert aan dat het bouwplan, ook in de gewijzigde vorm, in strijd is met het bestemmingsplan. Doordat de begrenzing van de huidige balkons op de bovenste verdieping naar boven toe wordt doorgetrokken, is sprake van een verhoging van het dak. De vergroting van de dakverdieping leidt volgens eiseres tot aantasting van het uitzicht, verminderde lichtinval, aantasting van de privacy en waardevermindering.
9.1.
Uit artikel 38.2 van de planregels van het bestemmingsplan in samenhang met de verbeelding volgt dat voor [adres 1] een maximumbouwhoogte van 14 m geldt.
Artikel 42 van de planregels bevat overgangsrecht voor bouwwerken. In artikel 42.1 is het volgende bepaald:
“42.1.1 Aanwezige bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
42.1.2
Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
42.1.3
Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.”
9.2.
Verweerder heeft in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat de verhoging van de dakverdieping binnen het overgangsrecht uit het bestemmingsplan paste. Uit de nieuwe bouwtekeningen die in de bezwaarfase zijn overgelegd, blijkt dat de dakverdieping niet verder zal worden verhoogd ten opzichte van de bestaande situatie. Het bouwvolume wordt wel vergroot. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit alsnog toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid die in artikel 42.1.2 van de planregels van het bestemmingsplan is opgenomen. Hij acht het vergroten van het bouwvolume van de dakverdieping aanvaardbaar. Volgens verweerder zijn op grond van het bestemmingsplan al aanbouwen en/of uitstekende delen toegestaan, is de impact op de bezonning van de omliggende bebouwing minimaal en wordt de eenheid van de achtergevels binnen het bouwblok vergroot.
9.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat met de vergroting van de dakverdieping een bestaande afwijking van het bestemmingsplan wordt vergroot. Dit is in strijd met artikel 42.1.1 van de planregels, maar verweerder heeft gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 42.1.2 van de planregels. Op grond van die bepaling mag de toename van het bouwvolume niet meer dan 10% bedragen. Verweerder heeft bij het verweerschrift een berekening en een aanvulling van vergunninghoudster overgelegd. Volgens verweerder bedraagt het bestaande volume 2231,80 m3 en is de toename van het volume 85,26 m3; de toename is dus minder dan 10%. Eiseres heeft de juistheid van die berekening niet gemotiveerd bestreden. De vergroting van de dakverdieping voldoet aan de afwijkingsregels in artikel 42.1.2 van de planregels.
9.4.
Bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo moet daarnaast worden getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt uitsluitend de afwijking zelf beoordeeld. De effecten van de bestaande bebouwing en van bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk maakt, staan in deze procedure niet ter beoordeling. Eiseres heeft gewezen op aantasting van het uitzicht, verminderde lichtinval, aantasting van de privacy en waardevermindering. De rechtbank stelt vast dat die gevolgen grotendeels worden veroorzaakt door de bestaande bebouwing die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de extra gevolgen van de verlenging van de dakverdieping niet zo ernstig zijn dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wijziging achtergevel en balkonconstructie
10. Eiseres voert aan dat de wijziging van de achtergevel met de nieuwe balkonconstructie in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eiseres wordt ten onrechte gesteld dat de huidige achtergevel in stand blijft. Volgens haar wordt de achtergevel naar achteren verlegd en worden de oude balkons bij het hoofdgebouw gevoegd. Eiseres stelt dat de oude balkons zich al binnen de bestemming “Tuin” bevonden. De nieuwe balkonconstructie is volgens eiseres geen uitstekend deel van een gebouw, maar een bouwwerk dat gefundeerd en onderheid wordt. Omdat dit bouwwerk binnen de bestemming “Tuin” wordt geplaatst, is het volgens haar in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft ten onrechte gebruik gemaakt van een afwijkingsbevoegdheid. Eiseres is van mening dat verweerder de ruimtelijke impact van de balkonconstructie ten onrechte beperkt heeft geacht. De balkons hebben volgens haar nadelige gevolgen voor het uitzicht, de daglichttoetreding, de privacy en de waarde van het pand waar zij is gevestigd.
10.1.
Uit de planregels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen voor de bestemmingen “Tuin” en “Gemengd – 2” volgt dat het hoofdgebouw alleen mag worden gebouwd binnen de bestemming “Gemengd – 2”.
10.2.
In het verleden zijn balkons aan het toenmalige hoofdgebouw gebouwd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat vrijwel al deze balkons op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan in 2015 al deel uitmaakten van het hoofdgebouw. De voormalige balkons waren dichtgebouwd en werden op dat moment gebruikt bijvoorbeeld als keuken of badkamer. Verweerder is er bij de beoordeling van de aanvraag dan ook terecht van uitgegaan dat de voormalige balkons tot het hoofdgebouw behoren.
Volgens de gewijzigde bouwtekeningen heeft het hoofdgebouw zonder de nieuwe balkonconstructie een diepte van 15,20 m. Verweerder heeft erkend dat het bestemmingsvlak op de verbeelding van het bestemmingsplan ongeveer 20 cm kleiner is. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is echter uitdrukkelijk beoogd om het bestaande gebouw in zijn geheel binnen de bestemming “Gemengd – 2” te brengen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een kennelijke misslag op de verbeelding van het bestemmingsplan. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat het hoofdgebouw zich in zijn geheel binnen het bestemmingsvlak voor de bestemming “Gemengd – 2” bevindt, waarbij de achtergevel samenvalt met de grens van het bestemmingsvlak.
Gelet hierop is het bouwplan op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan. Er is in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren.
10.3.
Aan de achtergevel van het gebouw worden balkons aangebracht, die worden ondersteund met een constructie op de grond. Daarnaast worden op het dak aan de achterkant van het gebouw twee dakterrassen gemaakt.
10.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de balkons uitstekende delen aan gebouwen zijn die op grond van artikel 16 van de planregels van het bestemmingsplan in beginsel zijn toegestaan. De dakterrassen zijn volgens verweerder evenmin in strijd met het bestemmingsplan. Alleen de ondersteunende constructie voor de balkons is in strijd met de planregels. Verweerder heeft in bezwaar alsnog met toepassing van de kruimelgevallenregeling een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan verleend. Hij vindt een afwijking van het bestemmingsplan in dit geval aanvaardbaar. Daarbij heeft hij overwogen dat het bestemmingsplan op deze plaats ook aanbouwen mogelijk maakt, dat de open constructie niet of nauwelijks ruimtelijke impact heeft en dat de balkonconstructie voor een grotere eenheid in de achtergevels binnen het bouwblok zorgt. De constructie is volgens verweerder niet gelijk te stellen met een gebouwd terras of een aanbouw.
10.5.
Artikel 16 van de planregels van het bestemmingsplan bevat regels voor de gronden met de bestemming “Tuin”.
Op grond van artikel 16.1 zijn de voor 'Tuin' aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuin;
b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;
c. aanbouwen ten behoeve van een woning die krachtens een aangrenzende woonbestemming is toegelaten; (…).
Op grond van artikel 16.2.1 mag op de voor 'Tuin' bestemde gronden niet worden gebouwd, behoudens:
(…)
c. uitstekende delen aan gebouwen;
(…)
In artikel 16.2.3 is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“k. gebouwde terrassen (dakterrassen worden niet hieronder begrepen) mogen niet hoger worden dan 0,2 meter boven maaiveld;
l. uitstekende delen aan gebouwen mogen niet dieper dan 2,5 meter uit de gevel steken en moeten ten minste 2,2 meter boven maaiveld blijven.”
Artikel 1.58 bevat de volgende definitie van uitstekende delen aan gebouwen: “Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.”
10.6.
De balkons en de ondersteuning die in de grond wordt gefundeerd bevinden zich geheel binnen de bestemming “Tuin”. Gelet op de definitie in artikel 1.58 van de planregels heeft verweerder de balkons zonder de ondersteunende constructie terecht beschouwd als uitstekende delen aan het gebouw. Dit betekent dat de balkons zelf in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning op dit punt in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend.
10.7.
Niet in geschil is dat de ondersteuning van de balkons in strijd is met artikel 16.2.3, onder l, van de planregels. Verweerder heeft daarom een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend. Zoals onder 9.4 is overwogen, moet bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid worden getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening en wordt daarbij uitsluitend de afwijking zelf beoordeeld. Dat betekent in dit geval dat de toetsing zich moet beperken tot de ondersteunende constructie voor de balkons. De balkons als zodanig zijn, zoals hiervoor is overwogen, in overeenstemming met het bestemmingsplan. De gevolgen van de balkons voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden, bijvoorbeeld wat betreft de aantasting van privacy en uitzicht, zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan al beoordeeld en afgewogen. Bezwaren tegen deze bouwmogelijkheid hadden in een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan aan de orde kunnen worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondersteunende constructie voor de balkons zulke beperkte gevolgen voor de omgeving heeft dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10.8.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. C.M. van Hoorn en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.