ECLI:NL:RBROT:2022:3150

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
ROT 20/4813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bestaand pand tot acht woningen met afwijkingen van het bestemmingsplan

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een bestaand pand aan [adres 1] tot acht woningen. Eiseres, die aan de [adres 2] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat de vergunning had verleend. Eiseres betoogde dat de verbouwing zou leiden tot verlies van daglicht, aantasting van het uitzicht en inbreuk op haar privacy door de geplande balkonconstructies en dakterras. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe bouwtekeningen, die de eerder ingediende tekeningen vervingen, geen uitbouw naar achteren toonden en dat de hoogte van het gebouw niet zou toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. De rechtbank concludeerde dat de afwijkingen van het bestemmingsplan, die waren toegestaan op basis van de kruimelgevallenregeling en de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, niet in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4813
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam vergunninghoudster]te [vestigingsplaats vergunninghoudster], vergunninghoudster
(gemachtigde: [naam 1]).
Procesverloop
Met het besluit van 16 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de [adres 1].
Met het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de motivering van het primaire besluit gewijzigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2]. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 3].
Overwegingen
1.1. Met het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van acht woningen aan de [adres 1]. Het gaat om de verbouwing van een bestaand pand.
1.2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de motivering van het primaire besluit aangevuld. De aanvulling houdt onder meer in dat de omgevingsvergunning ook wordt verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Er wordt op twee punten afgeweken van het bestemmingsplan. Voor de balkonconstructie is gebruik gemaakt van de kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor het vergroten van het bouwvolume op de dakverdieping is gebruik gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan” (het bestemmingsplan).
2. Aan het bestreden besluit zijn nieuwe bouwtekeningen ten grondslag gelegd die de eerder ingediende tekeningen vervangen. Op de oorspronkelijke tekeningen was het gebouw aan de achterzijde te groot ingetekend. Uit de nieuwe tekeningen blijkt dat geen sprake is van een uitbouw naar achteren toe. Daarnaast is sprake van een wijziging aan de dakverdieping, waardoor het gebouw niet hoger wordt dan in de bestaande situatie. In verband daarmee wordt ook aan de binnenkant van het gebouw een wijziging aangebracht, namelijk de verlaging van een vloer.
3. Het perceel [adres 1] heeft, voor zover hier van belang, in het bestemmingsplan de bestemmingen “Gemengd – 2” en “Tuin”
.
4. Eiseres woont aan de [adres 2]. Zij heeft aan de achterkant van haar woning zicht op het pand aan de [adres 1].
Wettelijk kader
5. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Toezending bestreden besluit
6. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit haar niet is toegestuurd.
6.1. Het gaat hier om een gebrek van na het nemen van het bestreden besluit dat de rechtmatigheid van het besluit en van het primaire besluit niet aantast. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Gevolgen voor het woon- en leefklimaat
7. Eiseres voert aan dat zij grote nadelige gevolgen zal ondervinden van de uitbouw van het pand [adres 1] aan de achterzijde. De bouw van de balkonconstructie, het uitbreiden van de dakverdieping en de aanleg van een dakterras op die verdieping leiden volgens eiseres tot verlies van daglicht, aantasting van het uitzicht en aantasting van de privacy. De balkons en het dakterras bevinden zich op korte afstand van haar woning en kijken daar rechtstreeks op uit. Eiseres betoogt dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat de balkonconstructie niet of nauwelijks ruimtelijke impact heeft. Zij wijst daarbij op een visualisatie van de toekomstige situatie en op foto’s van de inmiddels gerealiseerde situatie. Eiseres betoogt verder dat het bouwplan vanwege de ernstige gevolgen voor de privacy mogelijk in strijd is met het bestemmingsplan.
Verder voert eiseres aan dat te weinig rekening is gehouden met het sociale aspect, waaronder het effect op de leefsituatie van de omwonenden. Daarnaast draagt het bouwplan bij aan verkamering van de buurt, met ongewenste effecten zoals parkeeroverlast van auto’s en fietsen en een onpersoonlijkere en onveiligere sfeer in de buurt.
7.1. Tussen partijen is niet in geschil dat met de vergroting van de dakverdieping een bestaande afwijking van het bestemmingsplan wordt vergroot. Dit is in strijd met artikel 42.1.1 van de planregels, maar verweerder heeft in het bestreden besluit gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 42.1.2 van de planregels. Hij acht het vergroten van het bouwvolume van de dakverdieping aanvaardbaar. Volgens verweerder zijn op grond van het bestemmingsplan al aanbouwen en/of uitstekende delen toegestaan, is de impact op de bezonning van de omliggende bebouwing minimaal en wordt de eenheid van de achtergevels binnen het bouwblok vergroot.
7.2. Op grond van artikel 42.1.1 van de planregels mag de toename van het bouwvolume niet meer dan 10% bedragen. Eiseres heeft niet bestreden dat aan die voorwaarde is voldaan. Bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid moet daarnaast worden getoetst aan het in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo bedoelde criterium van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt uitsluitend de afwijking zelf beoordeeld. De effecten van de bestaande bebouwing en van bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk maakt, staan in deze procedure niet ter beoordeling. Eiseres heeft in het bijzonder gewezen op verlies van daglicht, aantasting van het uitzicht en aantasting van de privacy. De rechtbank stelt vast dat die gevolgen grotendeels worden veroorzaakt door de bestaande bebouwing die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de extra gevolgen van de verlenging van de dakverdieping niet zo ernstig zijn dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.3. Gesteld noch gebleken is dat de dakterrassen strijdig zijn met de planregels voor de bestemming “Gemengd – 2”. Er was daarom in zoverre geen ruimte voor verweerder om een nadere afweging te maken over de gevolgen voor omwonenden. Die gevolgen zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan al beoordeeld.
7.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de balkons uitstekende delen aan gebouwen zijn die op grond van artikel 16 van de planregels van het bestemmingsplan in beginsel zijn toegestaan. Alleen de ondersteunende constructie voor de balkons is in strijd met de planregels. Verweerder heeft in bezwaar alsnog met toepassing van de kruimelgevallenregeling een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan verleend. Hij vindt een afwijking van het bestemmingsplan in dit geval aanvaardbaar. Daarbij heeft hij overwogen dat het bestemmingsplan op deze plaats ook aanbouwen mogelijk maakt, dat de open constructie niet of nauwelijks ruimtelijke impact heeft en dat de balkonconstructie voor een grotere eenheid in de achtergevels binnen het bouwblok zorgt. De constructie is volgens verweerder niet gelijk te stellen met een gebouwd terras of een aanbouw.
7.5. De balkons en de ondersteuning die in de grond wordt gefundeerd bevinden zich geheel binnen de bestemming “Tuin”. De rechtbank overweegt dat de balkons als zodanig zijn toegestaan op grond van artikel 16 van de planregels. Omdat de ondersteuning van de balkons in strijd is met artikel 16.2.3, onder l, van de planregels, heeft verweerder een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verleend. Zoals onder 7.2 is overwogen, moet bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid worden getoetst aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening en wordt daarbij uitsluitend de afwijking zelf beoordeeld. Dat betekent in dit geval dat de toetsing zich moet beperken tot de ondersteunende constructie voor de balkons. De balkons als zodanig zijn immers in overeenstemming met het bestemmingsplan. De gevolgen van de balkons voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden, bijvoorbeeld wat betreft de aantasting van privacy en uitzicht, zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan al beoordeeld en afgewogen. Bezwaren tegen deze bouwmogelijkheid hadden in een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan aan de orde kunnen worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondersteunende constructie voor de balkons zulke beperkte gevolgen voor de omgeving heeft dat ook deze toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7.6. De gevolgen voor de buurt waarop eiseres heeft gewezen houden naar het oordeel van de rechtbank geen verband met de twee afwijkingen van het bestemmingsplan die zijn vergund en die hierboven door de rechtbank zijn beoordeeld. Het gaat om gevolgen die bij de vaststelling van het bestemmingsplan al zijn beoordeeld. Dat geldt in het bijzonder voor de effecten van verkamering. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan. Het toetsingskader van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo biedt daarom geen grond om de omgevingsvergunning voor bouwen vanwege ongewenste gevolgen voor de buurt te weigeren.
7.7. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzitter, en mr. C.M. van Hoorn en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…).
Artikel 2.101. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.121. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
(…).

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II, artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
(…).

Planregels bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan”

Artikel 38 Algemene bouwregels

38.2
Maximum bouwhoogte
Voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen ter zake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen ter zake op de verbeelding.
Artikel 42 Overgangsrecht
42.1.1
Aanwezige bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
42.1.2
Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
42.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.