“
Datum en tijdstip van de bevinding: 12 februari 2020 omstreeks 7:45 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de heer [naam] , functie: bedrijfsleider.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de koelcel van de expeditie in het kader van mijn regulier toezicht. Ik zag daar enkele haken met vlees eraan hangen die rechtstreeks in contact kwamen met de buitenkant van een grijze dolav.
Ik zag dat het vlees bestemd voor humane consumptie betrof. Hangende vleesdelen zonder sticker/merking zijn per definitie bestemd voor humane consumptie. Een dolav is aan de buitenkant per definitie vuil omdat er mensen/goederen/vorkheftrucks tegenaan komen. Doordat het naakte vlees in contact kwam met de dolav ontstaat er kruiscontaminatie. De exploitant heeft de verplichting dit te voorkomen.
Ik heb terstond de medewerker van de expeditie, bij mij bekend als [naam] , op deze overtreding gewezen en verzocht deze zo spoedig mogelijk op te heffen. Deze gaf toen aan deze per direct te zullen opheffen. Hierop vertrouwend ben ik verder gegaan met mijn regulier toezicht.
Bij de her-controle van de expeditie plusminus drie kwartier later bleek mijn eerder vastgestelde overtreding niet hersteld te zijn. Ik nam hiervan een foto, zie fotobijlage. Op dat moment was de verantwoordelijke van de expeditie niet meer aanwezig waarop ik de foto via de bedrijfstelefoon door heb gestuurd naar de bedrijfsleider [naam] en zegde ik ter zake een rapport van bevindingen aan.
Tijdens een gevolggesprek met de door mij aangesproken medewerker van de expeditie en de heer [naam] , productieleider van het bedrijf, werd door deze medewerker aangegeven dat de vastgestelde overtreding inmiddels hersteld was.
Hieruit bleek mij dat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie werden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.
[…]
Ik bracht de heer [naam] , als bedrijfsleider van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.”