In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een WIA-aanvraag. Eiseres, die als secretaresse heeft gewerkt, diende een aanvraag in voor een WIA-uitkering na uitval door ziekte op 23 maart 2018. Het UWV wees de aanvraag af op basis van rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege de werkomstandigheden.
De rechtbank heeft het procesverloop en de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het UWV, maar het UWV handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de gronden van eiseres niet slagen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiseres geen gelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.