ECLI:NL:RBROT:2022:32

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/1051
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een WIA-aanvraag. Eiseres, die als secretaresse heeft gewerkt, diende een aanvraag in voor een WIA-uitkering na uitval door ziekte op 23 maart 2018. Het UWV wees de aanvraag af op basis van rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege de werkomstandigheden.

De rechtbank heeft het procesverloop en de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het UWV, maar het UWV handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de gronden van eiseres niet slagen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiseres geen gelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: A. Cuman-Resic.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als secretaresse en is voor dit werk uitgevallen op 23 maart 2018. Zij heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering waarna de verzekeringsarts onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 13 maart 2020 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 maart 2020, geldig per 21 januari 2020. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren en 4. Dynamische handelingen.
1.2.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 26 juni 2020 toegelicht dat eiseres op basis van de FML haar eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft de volgende functies geduid: Wikkelaar (SBC-code 267053), Productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) en Samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130). Aanvullend zijn de functies Archiefmedewerker (SBC-code 315132) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiseres 31,12% minder kan verdienen dan zij verdiende voordat zij ziek werd en daarmee dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht. Die heeft in de rapportage van 4 januari 2021 toegelicht dat er geen aanleiding is om de FML aan te passen omdat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres correct zijn weergegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke problematiek van eiseres.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 19 januari 2021 uiteengezet dat het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd niet correct was vastgelegd en heeft dit gecorrigeerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens toegelicht dat de eerder geduide functies nog steeds passend zijn voor eiseres en haar belastbaarheid niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres minder dan 35%, namelijk 31,05%, arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. In beroep voert eiseres aan dat zij in bezwaar verzekeringsarts [naam] heeft ingeschakeld die een rapportage heeft uitgebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet op alle punten uit die rapportage gereageerd. Eiseres is meer beperkt dan verweerder heeft gesteld. Dit betreft met name haar cognitieve klachten. De geduide functies zijn evenmin geschikt. Er is volgens eiseres sprake van te belastende werkzaamheden in een fabriekshal met veel geluidshinder en prikkelingen.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij in de primaire fase door een primaire arts is beoordeeld en dat in de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres in de bezwaarfase slechts heeft gehoord op een telefonisch spreekuur.
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5.2.
Over de grond dat eiseres door de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts telefonisch is gehoord overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft deze grond pas op de zitting naar voren gebracht en heeft deze niet vermeld in het beroepschrift. Hierdoor heeft verweerder niet de mogelijkheid gehad om een reactie op te vragen bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door de grond pas op zitting te vermelden zonder een geldige reden waarom dit niet eerder kon levert strijd met de goede procesorde op. Dit betekent dat de rechtbank deze grond verder niet inhoudelijk bespreekt.
5.3.
De gronden dat niet op alle punten uit de rapportage van [naam] is gereageerd en dat eiseres meer beperkt is slagen niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de rapportage van 4 januari 2021 ingegaan op dat in bezwaar is gewezen op twee beoordelingen, waarin dezelfde medische situatie wordt genoemd met verschillende en verdwenen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat tussen de eerste beoordeling (de Eerstejaars ziektewetbeoordeling uit 2019) en de tweede beoordeling (de onderhavige WIA-beoordeling) geen nieuwe
life eventshebben plaatsgevonden en dat eiseres de tijd heeft gehad om de eerdere gebeurtenissen een plaats te geven. De fysieke aandoening van eiseres en bijbehorend medicatiegebruik is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu wat langer geleden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk uiteengezet dat ten tijde van de WIA-beoordeling geen rustperiodes overdag meer nodig zijn, in tegenstelling tot bij de EZWb uit 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich hierbij gebaseerd op het dagverhaal van eiseres.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De grond dat eiseres de geduide functies niet kan verrichten slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 19 januari 2021 uitvoerig toegelicht dat de geduide functies geschikt zijn op basis van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. Dat de werkzaamheden in een fabriekshal worden verricht zorgen er niet voor dat de belastbaarheid van eiseres wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat sprake is van routinematige functies. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er sprake is van een eigen taak en dat er zo min mogelijk prikkels en afleiding zijn.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de geduide functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij verdiende voordat zij ziek werd geeft een verlies aan verdienvermogen van 31,05%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
6. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 januari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.