ECLI:NL:RBROT:2022:3204

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/10/633083 / JE RK 22-295
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 maart 2022, wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de uithuisplaatsing te verlengen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds april 2021 uit huis zijn geplaatst vanwege ernstige vormen van huiselijk geweld en verwaarlozing. De ouders hebben het ouderlijk gezag, maar de omgang met de kinderen is beperkt en er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De kinderrechter heeft de afgelopen maanden de situatie van de kinderen en de ouders onderzocht, waarbij de GI niet voldoende sturing heeft gegeven aan de moeder om praktische ondersteuning te vinden. De kinderrechter benadrukt dat de moeder de kans moet krijgen om haar kinderen in de thuissituatie op te voeden, mits zij de benodigde hulpverlening accepteert. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot verdere evaluatie en uitbreiding van de omgangsregeling. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van de kinderen, waarbij de kinderrechter de noodzaak van voortvarendheid benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/633083 / JE RK 22-295
datum uitspraak: 14 maart 2022
beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 1] ( [geboorteland] ), hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 2] ( [geboorteland] ), hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres;

[naam pleegzorgbegeleidster 1] ,

hierna te noemen: de pleegzorgbegeleidster van [voornaam minderjarige 2] ;

[naam pleegzorgbegeleidster 2] ,

hierna te noemen: de pleegzorgbegeleider van [voornaam minderjarige 1] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 3 februari 2022, ingekomen bij de
griffie op diezelfde datum;
- het e-mailbericht van de GI van 24 februari 2022 met bijlage, ingekomen bij de griffie op
diezelfde datum;
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. H. Hassan, van
25 februari 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de ter zitting door de jeugdbeschermer voorgelezen brief van de pleegmoeder van [voornaam minderjarige 2] ;
- de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van de advocaat van de vader,
mr. J.D. Nijenhuis;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Hassan van 1 maart 2022, ingekomen bij de griffie
op diezelfde datum.
Op 28 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [voornaam minderjarige 1] , die apart is gehoord;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.D. Nijenhuis;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Hassan;
- mw. [naam persoon 1] namens de GI;
- mw. [naam pleegzorgbegeleidster 1] .
[voornaam minderjarige 2] is voorafgaand aan de zitting telefonisch gehoord. De pleegmoeder heeft kenbaar gemaakt dat zij er geen behoefte aan heeft om telefonisch te worden gehoord.
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor van de moeder doen plaatsvinden met bijstand van mw. [naam persoon 2] en het verhoor van de vader met bijstand van [naam persoon 3] , beiden tolk in de Arabische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolken zijn beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
Opgeroepen en niet verschenen is, met bericht van verhindering:
- de pleegzorgbegeleider van [voornaam minderjarige 1] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven ieder in een ander pleeggezin.
Bij beschikking van 17 september 2019 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst op 8 september 2021 tot
17 september 2022. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
17 maart 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Ter zitting heeft de GI het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De afgelopen periode stond in het teken van het door laten gaan en herstellen van het contact tussen de kinderen en de ouders. De GI heeft er bewust voor gekozen om pas op een later moment de contacten uit te breiden. De kinderen moesten immers eerst in de pleeggezinnen tot rust komen. In het begin hadden [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] eens per veertien dagen een uur begeleid bezoek aan de moeder. Inmiddels zijn de bezoeken uitgebreid naar anderhalf uur. [voornaam minderjarige 2] heeft aangegeven dat zij de moeder en haar vriendinnen erg mist. Daarom is besloten om op vrijdag momenten voor [voornaam minderjarige 2] in te plannen waarop zij, na schooltijd, naar de moeder kan gaan. De GI heeft de moeder adviezen gegeven voor het halen en brengen. Uiteindelijk is er toestemming aan de moeder gegeven om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Afgelopen vrijdag zou de eerste keer zijn. Omdat [voornaam minderjarige 2] positief is getest op het coronavirus, kon dit bezoek echter niet doorgaan. Op 8 maart 2022 staat het volgende moment gepland. Ook is gestart met het contact tussen de vader en de kinderen. [voornaam minderjarige 1] wilde liever eerst videobellen en [voornaam minderjarige 2] liever een face-to-face contact. Vorige week hadden de kinderen een begeleid bezoek met de vader, waar enthousiast op is gereageerd.
Het gaat goed met [voornaam minderjarige 1] , ook op school. Hij heeft een bijbaantje gevonden. Voor [voornaam minderjarige 1] is een jongerencoach aangevraagd. Deze coach kan voor hem de rol van vertrouwenspersoon vervullen. Met [voornaam minderjarige 2] gaat het wisselend. Hoewel zij in het pleeggezin ook leuke momenten kent, kan zij verdrietig en somber zijn. Ook wordt zij snel boos of ze schiet in de stress. [voornaam minderjarige 2] volgt EMDR-therapie. Zij geeft in de gesprekken aan dat zij haar moeder erg mist en naar huis wil. Op de belmomenten neemt de moeder niet altijd op. Dit leidt tot teleurstelling bij [voornaam minderjarige 2] . Zij begrijpt niet waarom het haar moeder niet lukt om tijd voor haar vrij te maken en de telefoon op te nemen. De GI spreekt de kinderen regelmatig. [voornaam minderjarige 2] zou het liefst iedere dag bij de moeder zijn. Aan de andere kant geeft de omgang haar ook veel stress.
De kinderen voelen zich verantwoordelijk voor de moeder en willen dat zij hulp zoekt. Eerder heeft de moeder hulpverlening van MST Child Abuse and Neglect (MST-CAN) afgewezen. Zij wilde hulp voor de kinderen, maar niet voor zichzelf. De moeder geeft aan dat zij bij een psycholoog is geweest, maar dat het dossier is gesloten. De psycholoog was van mening dat de moeder last heeft van somberheidsklachten, omdat haar kinderen uit huis zijn geplaatst. Toch vindt de GI het belangrijk dat de moeder psychologische hulpverlening voor zichzelf zoekt. Zowel in Syrië als later in Nederland heeft zij veel meegemaakt. Het is belangrijk dat de moeder zich openstelt voor hulpverlening, om deze trauma’s te verwerken, zodat zij emotioneel meer beschikbaar kan zijn voor de kinderen. De keren dat de jeugdbeschermer bij de begeleide bezoeken aanwezig was, viel haar op dat de moeder heel veel snoep en frisdrank meenam voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Wanneer de kinderen aangaven dat zij niet zoveel nodig hebben, bleef de moeder aandringen dat de kinderen de spullen moesten aannemen. Er zijn vervolgens afspraken met de moeder gemaakt. In het begin was het nog lastig voor haar om zich hier goed aan te houden. Zo stopte ze (ongevraagd) spullen in de rugzak van de kinderen. De kinderen spraken haar hierop aan, wat ook een voorbeeld is van de verantwoordelijkheid die zij richting de moeder voelen.
De GI wil bij het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) onderzoek laten doen naar het perspectief van de kinderen. De komende periode zal de GI ook bekijken wat een passende omgangsregeling is. Hierbij dient aandacht te zijn voor de interactie tussen de kinderen en de ouders. Zodra de ouders met het onderzoek instemmen, wordt een aanvraag bij het KSCD gedaan. De wachtlijst bedraagt vijf maanden. De GI hoopt in september 2022 meer duidelijkheid te hebben. Het is een zeer complexe zaak. Hoewel een lange wachttijd zeer onwenselijk is, vindt de GI een gedegen KSCD-onderzoek noodzakelijk.

Het standpunt van de moeder

Namens en door de moeder is bepleit om het verzoek van de GI af te wijzen. Hierbij is verwezen naar het verweerschrift van 25 februari 2022, dat ter zitting is toegelicht.
De moeder is van mening dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een verlenging van de uithuisplaatsing. In de beschikking van 8 september 2021 heeft de kinderrechter uitgesproken dat de GI diende te onderzoeken of de moeder voldoende leerbaar is om weer voor de kinderen te kunnen zorgen. Het was van groot belang dat in de periode september 2021 tot en met maart 2022 aandacht werd besteed aan de wensen van de kinderen betreffende een eventuele terugkeer naar huis. Ook heeft de kinderrechter kenbaar gemaakt dat het contact tussen de kinderen en de ouders moet worden uitgebreid, waarbij het belang van de kinderen leidend is.
De advocaat heeft de GI op 1 november 2021 aangeschreven en vermeld dat na herhaald verzoek nog steeds niet is gewerkt aan de opdracht van de kinderrechter. Uit de bijgevoegde brief van 13 oktober 2021 blijkt dat de psycholoog hulpverlening aan de moeder niet nodig vindt. De psycholoog ziet dat de moeder verdriet heeft, omdat zij haar kinderen mist, maar de moeder heeft geen klachten van psychische aard en geen hulpvraag. Het dossier is daarom gesloten. Het is onduidelijk waarop de GI haar standpunt baseert dat de moeder psychologische hulp nodig zou hebben. Op 8 november 2021 liet de jeugdbeschermer aan de advocaat weten bezig te zijn met gesprekken met de kinderen om te onderzoeken waar hun behoeften liggen. De advocaat heeft op 19 januari 2022 de jeugdbeschermer opnieuw aangeschreven, omdat er niet gewerkt is aan wat de kinderrechter had aangegeven. Tegen de moeder is gezegd dat zij binnen haar netwerk moet zoeken naar ondersteuning bij het ophalen van [voornaam minderjarige 2] na schooltijd. De moeder was bereid om [voornaam minderjarige 2] met het openbaar vervoer op te halen, maar er werd haar gezegd dat dit niet de afspraak was. Dat de moeder niet lang in de auto kan of mag rijden, vanwege haar gezondheid, ontslaat de GI echter niet van de verplichting om hulp in te zetten voor de moeder die gericht is op een mogelijke thuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] .
De moeder is zeer teleurgesteld in de gang van zaken. De kinderen zijn sinds april 2021 uit huis geplaatst. De GI heeft voldoende tijd gehad om zaken te onderzoeken en hulp in te schakelen. Er wordt gesteld dat de moeder de hulpverlening die haar tijdens de ondertoezichtstelling is aangeboden, heeft geweigerd, maar de moeder heeft juist aangegeven open te staan voor hulpverlening. Nu de afloopdatum van de lopende uithuisplaatsing nadert, laat de GI pas weten dat er hulp wordt ingeschakeld. De moeder maakt zich enorme zorgen om [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 2] is de laatste tijd erg verdrietig omdat zij de moeder mist en graag terug naar huis wil. Ook de moeder heeft de wens dat [voornaam minderjarige 2] weer bij haar komt wonen. Het is onduidelijk wat de reden is dat [voornaam minderjarige 2] nog niet is teruggeplaatst. De omgang verloopt goed. Het lijkt of men [voornaam minderjarige 2] heeft ingefluisterd aan de kinderrechter te vragen of zij de moeder wil aanmoedigen om psychologische hulp voor zichzelf te zoeken. [voornaam minderjarige 1] heeft gezegd dat hij het naar zijn zin heeft in het pleeggezin en dat hij daar wil blijven. Het is echter de vraag of een kind van zijn leeftijd dit goed in kan schatten.
In het kader van de ondertoezichtstelling is er voldoende zicht op de thuissituatie. De moeder accepteert de hulpverlening en ondersteuning die de GI nodig vindt. Het KSCD-onderzoek kan vanuit de thuissituatie plaatsvinden.

Het standpunt van de vader

Namens en door de vader is verweer gevoerd. Er is geen grond meer voor een verdere uithuisplaatsing. De gestelde doelen zijn grotendeels behaald of er kan in de thuissituatie aan worden gewerkt. De advocaat heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd en een toelichting gegeven.
In diverse beslissingen zijn aanmerkingen gemaakt op de handelswijze van de GI. Zo heeft het hof in de beschikking van 11 augustus 2021 onder 5.6 (200.296.563/01) expliciet benoemd dat er vragen zijn over de voortgang van de hulpverlening. Het hof verwacht dat daarover bij de behandeling van het onderhavige verzoek meer duidelijkheid wordt gegeven. De uitspraak van het hof had overigens bij de stukken moeten zitten, juist omdat deze heel duidelijk richting geeft aan de uithuisplaatsing. In de beschikking van 8 september 2021 heeft de kinderrechter al benoemd dat het van groot belang is dat in de daaropvolgende periode aandacht wordt besteed aan de wensen van de kinderen over een eventuele terugkeer naar huis. Ook dient het contact tussen de ouders en de kinderen te worden uitgebreid, waarbij het belang van de kinderen leidend is. Er moet worden onderzocht of [voornaam minderjarige 2] in de komende zes maanden geleidelijk terug kan keren naar de moeder. Gedacht wordt aan een regeling waarbij [voornaam minderjarige 2] alvast in de weekenden bij de moeder verblijft. Daarnaast moet worden bekeken welke verblijfplek het meest geschikt is voor [voornaam minderjarige 1] .
Het gebrek aan inzet van hulpverlening speelde vooral medio 2021. De vraag is wat de GI hiermee heeft gedaan. Het gezinsplan van april 2021 is hetzelfde als het gezinsplan van november 2021, met uitzondering van het vierde doel. In april wordt als vierde doel benoemd dat de kinderen opgroeien in een veilige en stabiele omgeving, waarin zij niet meer geconfronteerd worden met spanningen en huiselijk geweld. Dit doel is behaald en hiervoor is in de plaats gekomen dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] leren hun meegemaakte trauma’s te verwerken. Niet iedere ernstige ervaring levert echter een trauma op. De GI vaart een eigen koers. Tekenend hiervoor is de passage in het verzoekschrift onder het kopje ῾motivering῾, waarin staat dat de moeder zich dient te houden aan het advies van de GI om een verwijzing naar de psycholoog te vragen voor de verwerking van haar trauma’s. De psycholoog constateert dat de moeder geen trauma heeft, maar dat zij haar kinderen mist. Het dossier is daarom gesloten. De GI vindt het echter belangrijk dat de moeder psychologische hulpverlening voor zichzelf regelt, zodat zij meer beschikbaar voor de kinderen kan zijn. Alleen een deskundige kan beoordelen of er hulp nodig is en niet de GI. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat men [voornaam minderjarige 2] heeft geadviseerd aan de kinderrechter te vragen of zij de moeder aan wil moedigen om hulp te zoeken. Waarschijnlijk denkt [voornaam minderjarige 2] dat zij dan teruggeplaatst gaat worden. Dit zijn echter volwassenenzaken die men niet met [voornaam minderjarige 2] dient te bespreken.
Het is opmerkelijk dat pas in het gezinsplan van november 2021 staat dat de kinderen zijn aangemeld en op de wachtlijst staan voor EMDR. Al in de beschikking van
31 augustus 2020 heeft de kinderrechter immers gezegd dat er aandacht dient te zijn voor traumaverwerking. De vraag is waarom men zo lang heeft gewacht. Ook hier dient men eerst een diagnose te stellen en niet meteen over te gaan tot het eisen van een behandeling. De vraag is of er bij de kinderen sprake is van een trauma en, zo ja, of EMDR nodig is. De kinderen zeggen dat zij zich niets van een mishandeling kunnen herinneren. Wel hebben zij gehoord dat de ouders ruzie hadden. Overigens loopt er nog een hoger beroep in de strafzaak en moet nog blijken wat er precies is gebeurd. In het verzoekschrift staat dat [voornaam minderjarige 2] begonnen is met EMDR. Dit roept vragen op. Zo is het de vraag waarom men een verschil maakt tussen de situatie van [voornaam minderjarige 2] en die van [voornaam minderjarige 1] . Het lijkt er op dat veel waarde wordt toegekend aan de wens van de kinderen. Welke waarde heeft het dat [voornaam minderjarige 1] zegt dat hij de situatie zoals die nu is, goed vindt en dat hij in het pleeggezin wil blijven? Het gaat er niet om waar de kinderen het beste af zijn, maar of de thuissituatie bij de moeder goed genoeg is. Het ontslaat de GI niet van de verplichting om toe te werken naar een thuisplaatsing bij een van de ouders.
Er wordt gezegd dat de kinderen verantwoordelijkheid voelen tegenover de ouders. De wisselend afwijzende houding die zij daarbij voelen, is voor de GI een reden tot zorg. De kinderen letten goed op of de moeder zich aan de afspraken houdt door geen Arabisch te spreken. Het is echter de vraag waarom de kinderen zich daar zo op richten. Kennelijk is er vanuit de GI de indruk gewekt dat de omgang wordt stopgezet als de moeder Arabisch spreekt. Beide ouders hebben de kinderen weinig gezien. Er is geen aandacht geweest voor uitbreiding van het contact. De vraag is wat men hiermee wil bereiken en - belangrijker - wat de reden is om hier geen aandacht aan te geven, terwijl er uitspraken zijn waarin staat dat het wel moet gebeuren. Ook hierin vaart de GI haar eigen koers. Op een gegeven moment verblijven de kinderen te lang in de pleeggezinnen, waardoor de aanvaardbare termijn verstrijkt en terugplaatsing niet meer in hun belang is. Een voortzetting van de uithuisplaatsing brengt alleen maar meer schade aan de kinderen toe, zeker nu er bij [voornaam minderjarige 2] sprake lijkt te zijn van een trauma.
De vader heeft zich bereid verklaard om hulpverlening te accepteren. Ook ondersteunt hij de omgang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met de moeder. Zijn wens is dat de kinderen weer bij de moeder gaan wonen. Het belang van de kinderen staat voorop.

De mening van de pleegzorgbegeleidster van [voornaam minderjarige 2]

De pleegzorgbegeleidster heeft te kennen gegeven dat er bij [voornaam minderjarige 2] sprake lijkt te zijn van een trauma en hechtingsproblematiek. In haar jonge jaren heeft [voornaam minderjarige 2] veel meegemaakt. De moeder is, zonder haar gezin, vanuit Syrië naar Nederland gegaan. Het is onduidelijk hoe [voornaam minderjarige 2] die periode in Syrië heeft ervaren.
In het pleeggezin wordt gezien dat [voornaam minderjarige 2] moeite heeft met emotieregulatie en dat zij veel piekert. [voornaam minderjarige 2] kan bepaalde situaties verkeerd interpreteren en zij voelt zich snel afgewezen. Het is belangrijk dat er diagnostiek plaatsvindt, zodat [voornaam minderjarige 2] hulp krijgt en om de ouders bij te staan in de vraag hoe zij het beste bij haar behoeften aan kunnen sluiten. Hiervoor wordt EMDR ingezet. Enkele weken geleden heeft [voornaam minderjarige 2] een gesprek met een therapeut gehad. In de komende periode wil de therapeut aan de slag met het maken van een verhaallijn, de gebeurtenissen op een rij zetten. [voornaam minderjarige 2] krijgt ook ontspanningsoefeningen. Daarnaast heeft [voornaam minderjarige 2] een middag en avond per week onbegeleid bezoek bij de moeder. Mocht de omgang de komende vier weken goed verlopen, dan kan die worden uitgebreid.

De mening van de pleegmoeder

Op verzoek van de pleegmoeder heeft de jeugdbeschermer ter zitting een brief voorgelezen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn in april 2021 met spoed uit huis geplaatst in verband met ernstige vormen van huiselijk geweld tussen de ouders. In het verleden lijkt ook sprake te zijn geweest van verwaarlozing van de kinderen en ook van huiselijk geweld door de moeder richting de kinderen. Dit laatste is mogelijk gebeurd vanuit een onmachtsituatie of -positie en/of overbelasting van de moeder.
De afgelopen maanden waren bedoeld te onderzoeken of de kinderen weer thuis kunnen worden geplaatst. Met name door het ontbreken van praktische ondersteuning aan de zijde van de moeder is de uitbreiding van de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen niet van de grond gekomen. Hoewel de moeder hiervoor in eerste instantie de verantwoordelijkheid heeft, had ook vanuit de GI in dit verband meer sturing en initiatief mogen worden gevraagd bij het vinden van die praktische ondersteuning. Al met al zijn er nu maanden verstreken zonder dat er enige vooruitgang is geboekt in het toewerken naar een thuisplaatsing. Dit is niet in het belang van de kinderen.
Uit de beschikking van het gerechtshof van 11 augustus 2021 leidt de kinderrechter voorts af dat de moeder eerdere hulp niet heeft aanvaard (mede) omdat zij de problemen bagatelliseerde. Wellicht dat dit ook speelt bij de vraag of zij psychologische ondersteuning nodig heeft. De kinderrechter vraagt zich af of de moeder in haar consult bij de psycholoog voldoende openheid van zaken heeft gegeven over wat er speelt en (vooral) heeft gespeeld in haar leven. Er waren, toen de kinderen nog thuis woonden, ook zorgen over het inlevingsvermogen van de moeder richting de kinderen, of zij voldoende kon aansluiten bij de leefwereld van de kinderen en voldoende empathie kon tonen. Dit zou verband kunnen houden met een gebrek aan voldoende psychisch welbevinden van de moeder. Het is niet vreemd om te veronderstellen dat dit verband kan houden met verschillende stressfactoren die zij heeft meegemaakt, waaronder het leven in Syrië, haar vertrek naar Nederland zonder haar gezin, haar aankomst in een vreemd land en de gezinshereniging in dit land. Hierbij heeft elk gezinslid moeten wennen en zich moeten aanpassen aan de omstandigheden hier, terwijl een ieder van hen het een en ander heeft meegemaakt.
Al met al blijkt niet dat bij de moeder sprake is van een zodanig gebrek aan opvoedvaardigheden dat zij de kinderen niet thuis zou kunnen opvoeden, al dan niet met de nodige ondersteuning. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder nog steeds een kans moet worden gegeven om de kinderen in de thuissituatie op te voeden. De kinderrechter gaat er hierbij vanuit dat de moeder hierbij de door de GI nodig geachte hulpverlening in de thuissituatie accepteert. Daarnaast geeft de kinderrechter de moeder dringend in overweging bij zichzelf na te gaan of zij niet gebaat zou kunnen zijn met psychologische hulpverlening, gezien haar verleden en wat zij heeft meegemaakt, met als doel dat zij meer beschikbaar is voor de kinderen, dat zij haar kinderen voldoende stabiliteit, veiligheid en emotionele ondersteuning kan bieden, kan aansluiten bij de leefwereld van de kinderen en hen daarbij kan ondersteunen.
Het is duidelijk dat [voornaam minderjarige 2] er nog steeds onder lijdt dat zij niet bij een van haar ouders kan wonen. [voornaam minderjarige 1] geeft het tegenovergestelde aan. Hij heeft het naar zijn zin in het pleeggezin en zou daar willen blijven. De kinderrechter betwijfelt of een kind van zijn leeftijd kan inschatten wat dat betekent, voor nu en voor de toekomst. Het uitgangspunt moet zijn dat de kinderen thuis wonen, tenzij er geen of onvoldoende afspraken kunnen worden gemaakt over de veiligheid - dan wel dat die afspraken niet worden nagekomen - of de moeder niet over voldoende opvoedvaardigheden zou beschikken en hierin niet leerbaar is. De GI dient te bezien hoe in dit kader het contact met de vader moet verlopen.
Het door de GI gewenste onderzoek door het KSCD kan alsnog worden aangevraagd, maar kan niet dienen voor beantwoording van de vraag of de kinderen thuis kunnen worden geplaatst. Daarvoor is er reeds te veel tijd verstreken sinds de uithuisplaatsing en kost dat onderzoek ook nog onevenredig veel tijd (waaronder wachttijd). Dit is niet in het belang van de kinderen. Een KSCD-onderzoek kan dienen om te bepalen wat de kinderen nodig hebben aan hulp en ondersteuning. De thuisplaatsing dient in de praktijk, door een geleidelijk maar gestage uitbreiding van de omgangsmoment en door de inzet van hulpverlening bij de moeder thuis, te worden onderzocht. Zo nodig kan de GI weer overwegen om de moeder met de kinderen aan te melden voor een gezinsopname, maar dit zal dan op korte termijn moeten kunnen plaatsvinden. Het spreekt hierbij van zelf dat de GI de middelen inzet die het minst belastend zijn voor de kinderen.
Uit het voorgaande volgt dat gezien de reeds verstreken tijd voortvarendheid geboden is. Daarom zal het verzoek niet voor de volledige tijd worden toegekend. De kinderrechter zal de verlenging toewijzen voor de duur van 3 maanden. Het restant van het verzoek wordt aangehouden, enerzijds om enige druk op de zaak te zetten, anderzijds om een vinger aan de pols te houden.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 17 juni 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 juni 2022 pro forma;
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden, de minderjarigen en de informanten op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter schriftelijk kenbaar te maken of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd en, zo ja, de stand van zaken dan wel een onderbouwing van het verzoek te geven.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.A. den Hartog als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.