ECLI:NL:RBROT:2022:3311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
ROT 22/1719
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 6 april 2022 besloten om de woning van verzoekster aan de [adres 1] voor de duur van drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er vermoedens waren van voorbereidingshandelingen voor de handel in drugs. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat haar woning open kon blijven totdat er een beslissing op haar bezwaarschrift was genomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 april 2022 behandeld. Tijdens de zitting is verzoekster bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 16 februari 2022 een melding was binnengekomen over een sterke acetongeur in de kelder van het appartementencomplex, wat leidde tot een politieonderzoek. In de kelderbox en de woning zijn diverse voorwerpen en stoffen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in drugs, maar er zijn geen daadwerkelijke verdovende middelen gevonden.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat niet is komen vast te staan dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen daadwerkelijk bestemd waren voor het bereiden of verhandelen van harddrugs. De enkele aanwezigheid van attributen die gerelateerd kunnen worden aan drugs was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van voorbereidingshandelingen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en de burgemeester opgedragen het griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/1719

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

gemachtigde: mr. N. Claassen,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder

gemachtigde: mr. J.C. Avedisian.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2022 heeft verweerder de woning aan de [adres 1] voor de duur van drie maanden gesloten.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 april 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [naam 1], een kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2].

Overwegingen

Achtergrondinformatie
1. In deze zaak gaat het om een woning aan de [adres 1]. Deze woning bevindt zich in de wijk [naam wijk]. Stichting Vestia is eigenaar van deze woning. Volgens de Basisregistratie Personen staan vijf personen op dit adres ingeschreven: verzoekster als hoofdbewoonster, [naam 3], en hun drie kinderen, van wie er twee minderjarig zijn.
Doorzoeking van de woning
2.1.
In de bestuurlijke rapportage van de politie van 17 februari 2022 staat dat er op woensdag 16 februari 2022 omstreeks 00:30 uur bij het Operationeel Centrum van de politie Eenheid Rotterdam een melding is binnengekomen over een penetrante acetongeur in een trappenhuis en keldergang aan de [adres 2]. De politie is gaan kijken en constateerde in het trappenhuis van de woningen [adressen] een heftige acetongeur. Omdat het is bij de politie ambtshalve bekend is dat aceton wordt gebruikt bij het versnijden van de harddrug cocaïne, is contact opgenomen met de brandweer die de keldergang heeft betreden met behulp van perslucht. Er werd een boodschappenkar aangetroffen, die was afgedekt met een dekbed. Hieronder waren plastic zakken met wit poeder zichtbaar. Uit nader onderzoek bleken twee mannen zonder vaste woon- en verblijfplaats aanwezig te zijn in de kelderbox behorende bij de woning aan de [adres 1]. De handen van deze mannen waren zwaar vervuild met wit poeder. Ook in de kelderbox werden diverse zakken met wit poeder aangetroffen. Tevens waren twee blokken met een witte substantie, een hydraulische pers, een groot blauw vat en een mal ten behoeve van een drugpers aanwezig. Ook elders in de kelderbox lag op een plank een blok samengeperst wit poeder, in combinatie met een rol transparante folie. Op een kartonnen doos lag nog versneden en geperst wit poeder te drogen. De twee aangetroffen personen zijn aangehouden. Bij een van deze mannen werd een geldbedrag van € 5.050,- aangetroffen.
In de bij de kelderbox behorende woning aan de [adres 1] heeft de politie nader onderzoek verricht. In de woning trof de politie verzoekster en haar partner, [naam 3] aan. Beide personen zijn aangehouden wegens een overtreding van de Opiumwet. Tijdens de verdere doorzoeking trof de politie op het balkon van de woning 37 samengeperste blokken aan, die waren verpakt in zwart rubber en waren voorzien van een Audi-logo. In de slaapkamer werd een contant geldbedrag van € 2.400,- aangetroffen en was een stroomstootwapen aanwezig. Tevens lagen in de slaapkamer drie mobiele telefoons en een klein zakje met wit poeder. Een autosleutel, die in de woning aanwezig was, leidde naar een auto op het parkeerterrein van het appartementencomplex. Deze auto bleek op naam te staan van verzoekster. In de kofferbak van de auto lag 80 kilogram bloem. Forensische Opsporing het alle aangetroffen middelen onderzocht en constateerde dat het ging om blokken maizena, bloem en baksoda.
Tijdens het verdachtenverhoor heeft [naam 3] aangegeven dat hij niets weet van de aangetroffen middelen en een taser, dat het aangetroffen geldbedrag van verzoekster is en dat zij ongeveer € 80.000,- heeft ontvangen vanwege de toeslagenaffaire. Verzoekster wenste niet mee te werken en verklaarde alleen dat zij niet in de kelderbox kwam. Een van de twee overige verdachten verklaarde dat hij vanaf zijn vakantieadres naar Rotterdam was gekomen om een horloge te kopen.
2.2.
Uit de rapportage blijkt verder dat ten aanzien van de woning aan de [adres 1] zijn twee eerdere registraties bekend zijn. De eerste registratie van 21 augustus 2018 betreft een melding dat twee jongens vanaf de eerste etage naar beneden waren gesprongen en wegrenden. Het vermoeden bestond destijds dat deze jongens gegijzeld waren geweest. De tweede registratie van maart 2019 betreft een melding dat in het complex waar de woning aan de [adres 1] is gevestigd een man door twee andere mannen met een vuurwapen werd bedreigd.
Ten aanzien van [naam 3] zijn geen eerdere registraties bekend. Ten aanzien van verzoekster zijn er diverse registraties bekend.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Verweerder heeft verzoekster onder verwijzing naar de bestuurlijke rapportage opgedragen om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden met als grondslag artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster is het daar niet mee eens. Zij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat haar woning open blijft totdat verweerder op haar bezwaarschrift heeft beslist. Verweerder heeft toegezegd dat de woning open mag blijven tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
4.1.
De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over de zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft deze het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
Is er spoedeisend belang?
4.2.
De voorzieningenrechter neemt in deze zaak spoedeisend belang aan omdat verzoekster met ingang van 13 april 2022 geen toegang meer tot haar woning heeft.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
Beoordelingskader
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a voorhanden is.
5.2.
Op grond van artikel 11a van de Opiumwet wordt hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
5.3.
Verweerder voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022 (Beleidslijn). In de Beleidslijn staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning.
In de Beleidslijn staat het volgende over voorbereidingshandelingen:
“Voorbereidingshandelingen
Op 1 januari 2019 is artikel 13b Opiumwet uitgebreid.
De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester heeft alleen betrekking op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van de artikelen 10a en 11a Opiumwet.
Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
Dit kan blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie.
Daarnaast kan dit ook blijken uit tapgesprekken of observaties uit een opsporingsonderzoek.”
Bevoegdheid
6.1.
Verzoekster betoogt dat de aangetroffen goederen niet als voorbereidingshandelingen kunnen worden aangemerkt. Er kan daarom volgens verzoekster niet worden gesproken van een situatie dat goederen aanwezig waren ter voorbereiding op het in de handel brengen van drugs. Er zijn geen verdovende middelen in de woning aangetroffen. Verder is volgens verzoekster van belang dat de aangetroffen goederen nooit als versnijdingsmiddelen worden gebruikt. Verzoekster heeft op de zitting nog naar voren gebracht zij en haar partner niet strafrechtelijk zijn vervolgd. In de Beleidslijn staat dat de bevoegdheid van verweerder om een woning te sluiten alleen betrekking heeft op voorbereidingshandelingen, die strafbaar zijn gesteld op grond van artikel 10a en 11a van de Opiumwet. Volgens verzoekster is hiervan geen sprake. Verweerder was daarom niet bevoegd de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, aldus verzoekster.
6.2.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt de bevoegdheid voor verweerder om in onderhavige specifieke situatie op basis van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet tot een sluiting van de woning over te gaan. Daartoe wordt het volgende overwogen. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn redenering dat uit de feiten en omstandigheden, zoals beschreven in de bestuurlijke rapportage, het vermoeden kan worden afgeleid dat er gepoogd wordt een partij nepdrugs te maken die vervolgens naar alle waarschijnlijkheid in het drugsverkeer terecht zal komen met alle eventuele gevolgen van dien en dat dergelijke activiteiten niet thuishoren in een woning. Echter, niet is komen vast te staan dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen in de woning en kelderbox aanwezig waren ten behoeve het telen/verwerken/bereiden/afleveren/vervaardigen van harddrugs, de door verweerder aangevoerde sluitingsgrond. Er zijn verder ook geen (sporen van) verdovende middelen aangetroffen, er is ten aanzien van de woning geen overlast door drugsverkeer bekend en verzoekster noch haar partner zijn met betrekking tot deze kwestie als verdachte aangemerkt. De enkele aanwezigheid van attributen, die gebruikelijk gerelateerd (kunnen) worden aan drugs, is in de gegeven omstandigheden naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende om tot de conclusie te komen dat er sprake is van voorbereidingshandelingen.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande dan ook aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Aan de beoordeling van de vraag of de sluiting noodzakelijk is en of deze sluiting evenredig is, komt de voorzieningenrechter dan niet toe.
Conclusie
7.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7.2.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022
.
De griffier en rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.