ECLI:NL:RBROT:2022:3312
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen de beslissing op bezwaar inzake loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Veenman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om haar loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) te verlagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 25 februari 2021 beroep heeft ingesteld, maar dat dit beroep te laat was ingediend. Echter, omdat eiseres op 3 november 2020 bezwaar had gemaakt tegen het bestreden besluit, had verweerder dit bezwaar als een beroepschrift naar de rechtbank moeten doorzenden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en inhoudelijk behandeld zal worden.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het beroep uitgevoerd. Eiseres, die als klassenassistent werkzaam was, was uitgevallen op 3 april 2018 en had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres 51,43% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft aangevoerd dat haar medische situatie niet correct is beoordeeld en dat zij niet in staat is om de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld en dat de geduide functies passend zijn voor eiseres.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.