ECLI:NL:RBROT:2022:3312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/1085
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de beslissing op bezwaar inzake loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Veenman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om haar loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) te verlagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 25 februari 2021 beroep heeft ingesteld, maar dat dit beroep te laat was ingediend. Echter, omdat eiseres op 3 november 2020 bezwaar had gemaakt tegen het bestreden besluit, had verweerder dit bezwaar als een beroepschrift naar de rechtbank moeten doorzenden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en inhoudelijk behandeld zal worden.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het beroep uitgevoerd. Eiseres, die als klassenassistent werkzaam was, was uitgevallen op 3 april 2018 en had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres 51,43% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft aangevoerd dat haar medische situatie niet correct is beoordeeld en dat zij niet in staat is om de geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld en dat de geduide functies passend zijn voor eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. L. Veenman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres per 31 maart 2020 een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 3 november 2020 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Eiseres heeft op 25 februari 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 11 november 2021 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar dochter en gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder de mogelijkheid te geven om te reageren op het aanvullend beroepschrift van 11 november 2021.
Verweerder heeft op 21 december 2021 een aanvullend verweerschrift ingediend, waarvan de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 november 2021 en 16 december 2021 deel uitmaken.
Eiseres heeft op 14 april 2022 een nader medisch stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 26 april 2022. Eiseres is met haar dochter verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep
1.1.
Eiseres heeft op 25 februari 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank. Omdat eiseres dit niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken heeft gedaan nadat het bestreden besluit is genomen, is het beroepschrift te laat ingediend.
1.2.
De rechtbank stelt evenwel vast dat eiseres op 3 november 2020 nogmaals bezwaar heeft ingediend tegen het bestreden besluit. Uit de bewoordingen “Hierbij wil ik bezwaar maken tegen de beslissing” valt af te leiden dat dit een bezwaarschrift is. Op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb moet een bestuursorgaan, zoals verweerder, een bezwaarschrift tegen een beslissing op bezwaar als een beroepschrift doorzenden naar de rechtbank. Verweerder heeft dat niet gedaan en heeft met de brief van 12 mei 2021 aan de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de doorzendplicht in dit geval niet geldt. Indien verweerder het bezwaarschrift van eiseres van 3 november 2020 naar de rechtbank zou hebben doorgestuurd, dan zou het bezwaarschrift zijn aangemerkt als tijdig ingediend beroepschrift, omdat dit gelet op de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb tijdig is ingediend. Dit leidt ertoe dat door eiseres een ontvankelijk beroepschrift is ingediend. Het beroep wordt door de rechtbank inhoudelijk behandeld.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
2.1.
Eiseres is werkzaam geweest als klassenassistent en is voor dit werk uitgevallen op 3 april 2018. Na een door eiseres ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering heeft de primaire arts onderzoek verricht waarvan een rapportage is opgemaakt op 4 februari 2020. De primaire arts heeft geconcludeerd dat eiseres met haar mogelijkheden en beperkingen werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2020, geldig per die datum. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren, 4. Dynamische handelingen, 5. Statische houdingen en 6. Werktijden.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 11 maart 2020 met behulp van de FML toegelicht dat eiseres haar maatgevende arbeid niet meer kan verrichten en heeft vervolgens functies geduid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), Huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010). Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiseres 51,43% minder kan verdienen dan zij verdiende voordat zij ziek werd. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiseres 51,43% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de primaire arts en de arbeidsdeskundige.
3.1.
Vanwege de herbeoordeling in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht en daarvan een rapportage opgesteld op 21 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij eiseres geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en dat op basis van de bij verweerder bekende gegevens geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML van 4 februari 2020 in stand gelaten.
3.2.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij ernstige psychische en energetische belemmeringen heeft waardoor zij geen arbeid kan verrichten. Zij is depressief, lijdt aan PTSS en persoonlijkheidsstoornissen. Het onderzoek door de verzekeringsarts is niet deugdelijk gemotiveerd. Eiseres is ten onrechte niet beperkt op het vasthouden en verdelen van de aandacht, het zelfstandig handelen, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van de eigen gevoelens en samenwerken. Vanwege de angststoornis van eiseres kan zij niet met onbekende mensen omgaan of samenwerken. Door haar depressie heeft eiseres een gebrek aan energie. Het klopt verder niet dat de medische situatie van eiseres naar verwachting binnen één jaar zal verbeteren. Volgens de psycholoog is sprake van een verminderd functioneren en verminderde kwaliteit van leven. Zij kan niet 20 uur per week werkzaam zijn. Ten aanzien van de geduide functies voert eiseres aan dat het onjuist is dat zij geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen de arbeidskundige beoordeling. Eiseres heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Uit de FML blijkt dat eiseres is aangewezen op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen en dat zij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Eiseres kan verder niet goed lichte en zware voorwerpen hanteren en zij ervaart beperkingen in het (trap)lopen. Bij de functie productiemedewerker industrie en medewerker tuinbouw zal sprake zijn van een situatie met deadlines en productiepieken. Ook zal zij werken in een onrustige omgeving waarbij zij een ruimte deelt met anderen. Dit zorgt voor te veel prikkels. De functies zijn niet passend. Gelet op de lage GAF-score kan zij geen betaalde arbeid verrichten.
5. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
6.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres 51,43% arbeidsongeschikt is op de datum in geding (31 maart 2020).
6.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het onderzoek gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, wat in bezwaar en tijdens de telefonische hoorzitting is aangevoerd en op informatie van de behandelaren van eiseres, zoals de brief van de psycholoog van 10 april 2019, de brief van Mentis GGZ van 31 januari 2020 en de brief van Curalis van 17 september 2020. Het onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verricht.
6.3.
De gronden dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen en dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk is gemotiveerd slagen niet. In de rapportage van 21 september 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat bij eiseres geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid omdat zij niet voldoet aan de eisen die daarvoor worden gesteld in het Schattingsbesluit. Eiseres was namelijk op de datum in geding niet opgenomen in een ziekenhuis of inrichting. Er was evenmin sprake van een situatie dat eiseres volledig bedlegerig was of dat zij niet in staat was tot persoonlijk of sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij eiseres sprake is van een verminderd sociaal functioneren (en daarmee geen totaal onvermogen). Bij eiseres is ten slotte geen sprake van een diagnose met een ongunstige prognose.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens uiteengezet dat gelet op de diagnoses Somatoforme stoornis, Depressieve episode, PTSS en diabetes mellitus eiseres terecht beperkt is geacht voor werk onder stresserende omstandigheden met beperkingen in
zowel het persoonlijk als het sociaal functioneren. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook rekening gehouden met het feit dat de vermissing van haar zoon veel stress en verdriet veroorzaakt. Ook is een preventieve urenbeperking aangenomen omdat eiseres volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep last heeft van energieverlies. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eiseres geen zware arbeid mag verrichten in verband met de vermoeidheidsklachten en de diabetes mellitus en dat daarvoor ook beperkingen in de FML zijn opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens toegelicht dat de in bezwaar overlegde dossiergegevens geen aanleiding hebben gegeven om aanvullende beperkingen aan te nemen in de FML.
Wat in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres ten tijde van de datum in geding. In de aanvullende rapportage van 16 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres adequaat is beperkt voor de voor haar stresserende activiteiten. Voor de verminderde hoeveelheid energie door de depressie is eiseres beperkt voor zware lichamelijke activiteiten en is een urenbeperking van 20 uur per week opgenomen. De in beroep overgelegde informatie bij het aanvullend beroepschrift en e-mail van 14 april 2022 van Curalis kunnen niet leiden tot een ander oordeel, omdat met deze informatie geen nieuwe medische feiten naar voren komen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten meenemen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de GAF-score van eiseres namelijk al meegenomen in de beoordeling, zoals blijkt uit de rapportages van 21 september 2020 en 16 december 2020.
6.4.
Uit wat hiervoor is besproken volgt dat verweerder correct heeft vastgesteld wat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zijn. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML, zoals die geldt sinds 5 februari 2020, de onder 2.2. genoemde functies geduid. Over de grond dat eiseres de geduide functies niet kan verrichten overweegt de rechtbank het volgende. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 11 maart 2020 toegelicht dat de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt op onder meer het werken zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, conflicthantering en klantcontact. Eiseres wordt volgens de arbeidsdeskundige, gelet op de FML, in staat geacht om een maal per week tien maal een trapje op en af te lopen, gezien het beperkte aantal treden. In de bij deze rapportage bijgevoegde Resultaat functiebeoordeling is per functie inzichtelijk weergegeven op welke punten in de FML sprake is van een kenmerkende belasting voor eiseres en waarom deze belasting haar belastbaarheid niet overschrijdt. Het is de rechtbank niet gebleken dat de geduide functies niet passend zijn voor eiseres. Deze grond slaagt dus niet.
6.5.
Het loon dat eiseres in die functies zou kunnen verdienen ligt 51,43% lager dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op tussen de 35% en 80%.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 mei 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.