ECLI:NL:RBROT:2022:3372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9342836 / CV EXPL 21-23943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De oorspronkelijke eiser, vastgoedbedrijf A, had een verstekvonnis verkregen op 8 april 2021, waarbij de huurovereenkomst met de gedaagde, persoon B, werd ontbonden en ontruiming werd bevolen. Persoon B kwam in verzet tegen dit vonnis, met als argument dat er een betalingsregeling was getroffen en dat de huurachterstand inmiddels was ingelopen. De procedure kende een aantal vertragingen door administratieve fouten en onderhandelingen tussen partijen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter vastgesteld dat er een betalingsregeling van € 1.200,00 per maand was overeengekomen, maar dat er nog steeds een aanzienlijke huurachterstand was. De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming voorwaardelijk toegewezen, afhankelijk van de nakoming van de betalingsverplichtingen door persoon B. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis, met de mogelijkheid dat het gehele bedrag opeisbaar zou worden indien persoon B in gebreke bleef. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9342836 / CV EXPL 21-23943
uitspraak: 4 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vastgoedbedrijf A](hierna: [vastgoedbedrijf A] ),
gevestigd in [vestigingsplaats A] ,
oorspronkelijk eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: Van Houwelingen & Partners, Gerechtsdeurwaarders en Incasso te Vlaardingen,
tegen
[persoon B](hierna: [persoon B] ),
wonende in [woonplaats B] ,
oorspronkelijk gedaagde, eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. V.M.A. Saris te Barendrecht.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het inleidend exploot van dagvaarding, met producties, is op 8 maart 2021 aan [persoon B] betekend.
1.2.
Bij onder zaaknummer 9088268 \ CV EXPL 21-10225 gewezen verstekvonnis van 8 april 2021 is de vordering van [vastgoedbedrijf A] door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam toegewezen.
1.3.
Op 30 april 2021 is [persoon B] bij dagvaarding in verzet gekomen tegen het voornoemde verstekvonnis. Bij e-mail van 6 mei 2021 heeft de gemachtigde van [persoon B] de verzetdagvaarding op voorhand aan de griffie toegestuurd.
1.4.
Doordat de griffie heeft verzuimd om de verzetdagvaarding in te schrijven, is de zaak niet tijdig in behandeling genomen. Nadat dit was ontdekt, is bij e-mail van 8 juli 2021 aan partijen verzocht om verhinderdata op te geven, zodat een mondelinge behandeling kon worden gepland.
1.5.
Bij tussenvonnis van 26 juli 2021 is vervolgens een mondelinge behandeling bepaald op 15 september 2021.
1.6.
De geplande mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden, omdat partijen de kantonrechter daaraan voorafgaand hebben bericht dat zij in onderhandeling waren. Partijen hebben de kantonrechter vervolgens meermaals verzocht om de procedure aan te houden.
1.7.
Bij e-mail van 29 december 2021 heeft de gemachtigde van [vastgoedbedrijf A] de kantonrechter - voor zover van belang - het volgende bericht:

(…) In bovengenoemde zaak is er overeenstemming bereikt en een betalingsregeling getroffen van € 1.200,00 per maand ingaande augustus 2021 waarbij de lopende huurtermijn van € 956,78 is inbegrepen die tot op heden correct wordt nagekomen.
Indien deze regeling niet correct wordt nagekomen en de betaling(en) uitblijven, zijn wij genoodzaakt de ontruiming op grond van het vonnis d.d. 8 april 2021 aan te zeggen met ontbinding van de huurovereenkomst. Het openstaand saldo bedraagt momenteel € 11.006,85 inclusief onze deurwaarderskosten.
Gaarne verzoeken wij u het bovenstaande in een vonnis vast te leggen. (…)”.
1.8.
[persoon B] is in de gelegenheid gesteld om zich over de inhoud van voornoemde e-mail uit te laten. Bij e-mail van 11 februari 2022 heeft de gemachtigde van [persoon B] de kantonrechter - voor zover van belang - als volgt bericht:

(…) Hierbij bericht ik u dat namens cliënte de eis in reconventie wordt ingetrokken in het kader van de overeenstemming die tussen partijen is bereikt.
Over de betalingsachterstand is overeenstemming bereikt en deze wordt nog altijd door cliënte nagekomen. In het kader van de overeenstemming, dragen partijen ieder hun eigen kosten.
Het enige punt waar cliënte zich niet in kan vinden is de mogelijkheid tot ontruiming die wordt gehandhaafd. Cliënte is van mening dat deze vordering in beginsel afgewezen zou moeten worden, doch in ieder geval niet op een termijn van een week gesteld zou moeten worden, maar op 2 maanden. Op deze manier heeft cliënte eventueel nog de mogelijkheid om een andere woonruimte te zoeken mocht dat nodig blijken.
In dat kader zou cliënte dan ook de gemaakte afspraken graag door u vastgelegd hebben, maar graag een uitspraak van Uw Rechtbank willen waar het de ontruiming betreft. (…)”.
1.9.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[persoon B] huurt met ingang van 1 augustus 2018 van [vastgoedbedrijf A] de woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: het gehuurde), tegen betaling van een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van (laatstelijk) € 956,78 per maand.

3..Het geschil

3.1.
[vastgoedbedrijf A] heeft bij oorspronkelijke dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [persoon B] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis en tot betaling aan [vastgoedbedrijf A] van de door haar genoemde bedragen, waarin begrepen € 7.298,74 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand maart 2021, een en ander met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten.
3.2.
[persoon B] heeft bij verzetdagvaarding verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van de vordering van [vastgoedbedrijf A] , met veroordeling van [vastgoedbedrijf A] in de proceskosten.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter constateert dat partijen voor wat betreft de huurachterstand (inclusief kosten en de lopende huurtermijnen) een betalingsregeling van € 1.200,00 per maand, ingaande vanaf de maand augustus 2021, hebben getroffen. Het totale openstaande saldo bedraagt € 11.006,85, zoals door [vastgoedbedrijf A] bij e-mail van 29 december 2021 is opgegeven en vervolgens door [persoon B] niet is weersproken. De kantonrechter zal deze betalingsregeling in dit vonnis vastleggen. De kantonrechter kan geen betalingsregeling voor het verleden vastleggen en daarom wordt in dit vonnis uitgegaan van 1 april 2022 als ingangsdatum van de betalingsregeling.
4.2.
[persoon B] heeft in haar e-mail van 11 februari 2022 aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in toewijzing van de voorwaardelijke ontbinding en ontruiming van het gehuurde, te weten voor het geval dat zij de hiervoor genoemde betalingsregeling niet correct zou nakomen. [persoon B] verlangt hier een uitspraak over.
4.3.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was sprake van een huurachterstand ten bedrage van € 7.298,74 berekend tot en met de maand maart 2021. Dit staat gelijk aan ruim zeven maanden huur. Bij e-mail van 25 januari 2022 heeft [vastgoedbedrijf A] de kantonrechter bericht dat de huurachterstand € 8.566,54 berekend tot de maand januari 2022 bedroeg. Dat staat gelijk aan bijna negen maanden huur.
4.4.
De kantonrechter constateert dat zowel ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding, als op dit moment sprake is (geweest) van een huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Er is immers steeds sprake (geweest) van meer dan drie maanden huurachterstand. Aangezien de huurachterstand gedurende de procedure enkel is toegenomen en [persoon B] bovendien geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie nopen dat ontbinding van de huurovereenkomst niet zou zijn gerechtvaardigd, zou de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst normaal gesproken hebben toegewezen.
4.5.
Gelet op de tussen partijen getroffen betalingsregeling zullen de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde echter voorwaardelijk worden toegewezen, voor het geval dat [persoon B] de overeengekomen betalingsregeling niet nakomt. Voor dat geval worden ook de toekomstige huurtermijnen toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis, nu [persoon B] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die een afwijking van deze standaardtermijn rechtvaardigen. Het zoeken van andere woonruimte is inherent aan ontruiming van het gehuurde en vormt daarom geen omstandigheid die een dergelijke afwijking kan rechtvaardigen.
4.6.
In het hiervoor genoemde bedrag van € 11.006,85 zijn de door eiseres gemaakte proceskosten kennelijk begrepen, zodat over de proceskosten niet meer afzonderlijk beslist hoeft te worden.
4.7.
Gelet op het hiervoor overwogene wordt het verstekvonnis vernietigd en wordt beslist zoals onder de beslissing staat vermeld. Hetgeen verder door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.
4.8.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 8 april 2021 onder zaaknummer 9088268 \ CV EXPL 21-10225 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [persoon B] om aan [vastgoedbedrijf A] te betalen € 11.006,85, waaronder een bedrag van
€ 8.809,76 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand december 2021;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
staat [persoon B] toe om het hierboven genoemde bedrag van € 11.006,85, naast tijdige en volledige betaling van de lopende huur à € 956,78 per maand, aan [vastgoedbedrijf A] te betalen in maandelijkse termijnen van ieder € 243,22, in totaal derhalve € 1.200,00 per maand, waarbij de eerste termijn uiterlijk op 1 april 2022 moet worden betaald en iedere volgende termijn uiterlijk op de eerste dag van iedere daaropvolgende maand;
en bovendien, maar alléén voor het geval [persoon B] niet volledig en stipt aan de voornoemde betalingsverplichtingen voldoet:
bepaalt dat het gehele nog aan [vastgoedbedrijf A] verschuldigde bedrag direct opeisbaar is;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de eerste van de maand volgende op de dag waarop [persoon B] in verzuim is ten aanzien van bovengenoemde betalingsverplichtingen en veroordeelt [persoon B] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van [vastgoedbedrijf A] te stellen;
veroordeelt [persoon B] om aan [vastgoedbedrijf A] te betalen € 956,78 met ingang van de maand januari 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671