Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[rijschool B](hierna: [rijschool B] ),
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 3 september 2021, met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 3;
- het tussenvonnis van 10 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte houdende wijziging eis in conventie.
2..De vaststaande feiten
(…)Artikel 2 Dienstverband
(…) Cliënt stelde mij ter hand uw e-mail d.d. 19 januari 2021, waarin u aangeeft uw arbeidscontract te willen opzeggen. Hierbij bevestig ik namens cliënt dat de opzegging in goede orde is ontvangen en dat op uw verzoek uw arbeidsovereenkomst eindigt op 1 maart 2021.
(…) Met verbazing heeft cliënt kennisgenomen van uw brief. In die brief vordert u namens uw cliënte terugbetaling van de studiekosten van in totaal € 12.476,55, waarop nog zou openstaan een bedrag van € 7.323,55.
3..De vordering in conventie
primair€ 8.700,00 netto, althans € 5.150,00 netto, dan wel
subsidiairvoor recht te verklaren dat [persoon A] ten minste maandelijks het minimumloon (€ 1.008,00) moest ontvangen);
primairte veroordelen tot pensioenafdracht aan het pensioenfonds over de periode van het dienstverband en om een lumpsum te verstrekken ter dekking van gemiste pensioenafdrachten conform een opgave van het pensioenfonds en te veroordelen tot afgifte van een betalingsbewijs van de pensioenafdrachten aan het pensioenfonds tot aan einde dienstverband, één en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, voor elke dag of gedeelte van een dag dat [rijschool B] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00, dan wel
subsidiair[rijschool B] te veroordelen om aan [persoon A] een vergoeding te betalen ter dekking van zijn gemiste pensioenafdracht over de periode van februari 2020 tot 1 maart 2021;
NJ1983, 796). Er is in de opleidingsovereenkomst geen enkel bedrag en geen glijdende schaal opgenomen, waarbij de terugbetalingsverplichting naar evenredigheid vermindert met het voortduren van de arbeidsovereenkomst. Feitelijk is sprake van een carte blanche. De opleidingsovereenkomst is dan ook nietig, zodat [rijschool B] geen studiekosten mocht inhouden, dan wel verrekenen. [rijschool B] moet de ten onrechte ingehouden, dan wel verrekende studiekosten dan ook aan [persoon A] betalen. [rijschool B] heeft verder nog een aantal andere nettobedragen ten onrechte op het loon van [persoon A] ingehouden. In totaal heeft [rijschool B] ten onrechte een bedrag van € 8.700,00 netto ingehouden, zodat [rijschool B] moet worden veroordeeld om dit bedrag nog aan [persoon A] te betalen.
4..Het verweer in conventie
5..De vordering in voorwaardelijke reconventie
6..Het verweer in voorwaardelijke reconventie
7..De beoordeling
primairte veroordelen om met terugwerkende kracht de pensioenpremies af te dragen en aan hem een lumpsum te verstrekken ter dekking van gemiste pensioenafdrachten conform een opgave van het pensioenfonds, dan wel
subsidiairte veroordelen om aan [persoon A] een vergoeding te betalen ter dekking van zijn gemiste pensioenafdracht over de periode van februari 2020 tot 1 maart 2021 is niet toewijsbaar. Zoals [rijschool B] terecht heeft aangevoerd, betreft een vordering tot afdracht van pensioenpremies een vordering van het pensioenfonds op de werkgever (hier: [rijschool B] ). [persoon A] kan in de onderhavige procedure derhalve niet vorderen dat [rijschool B] de achterstallige premie aan het pensioenfonds zal voldoen; een dergelijke vordering zal door het pensioenfonds moeten worden ingesteld. Daarnaast heeft [persoon A] niet gespecificeerd op welke “lumpsum” of “vergoeding” hij aanspraak wenst te maken. De vordering in conventie onder VI. wordt dan ook afgewezen.
NJ1983, 796) voor de geldigheid van een studiekostenbeding heeft geformuleerd. Er is in de overeenkomst immers geen tijdspanne vastgesteld gedurende welke [rijschool B] wordt geacht baat te hebben van de door [persoon A] tijdens zijn studiewerkzaamheden verworven kennis en vaardigheden en in de overeenkomst is evenmin bepaald dat de terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van de dienstbetrekking gedurende de hiervoor bedoelde tijdspanne. In het ontkennende geval heeft [rijschool B] zowel in de opleidingsovereenkomst zelf, als in de onderhavige procedure onvoldoende gespecificeerd waar de door haar bij [persoon A] in rekening gebrachte opleidingskosten uit bestaan, terwijl zij in dit verband ook geen concreet en gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan. Zowel in het bevestigende, als in het ontkennende geval vormt de opleidingsovereenkomst dan ook geen (afdoende) grond voor [rijschool B] om opleidingskosten bij [persoon A] in rekening te brengen. De vordering van Rijschool wordt dan ook afgewezen.
8..De beslissing
- € 213,49 aan verschotten;
- € 746,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
- voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;