ECLI:NL:RBROT:2022:3439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
ROT 22/1545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) voor taxichauffeur wegens strafrechtelijke antecedenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen op basis van eerdere veroordelingen van de verzoeker voor geweldsdelicten en een zedendelict. De verzoeker had de VOG nodig voor een functie als taxichauffeur, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was, gezien de risico's voor de veiligheid van passagiers. De verzoeker had eerder een gevangenisstraf ondergaan en was nog onder proeftijd, wat de afwijzing verder onderbouwde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan die van de verzoeker, en verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/1540 (beroep) en ROT 22/1545 (vovo)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker/eiser, hierna: verzoeker

(gemachtigde: mr. O. Smits),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Spekreijse en mr. C.M.A.V. van Kleef).

Procesverloop

Met het besluit van 19 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor de aanvraag van een chauffeurskaart bij [naam bedrijf 1] te Rijswijk afgewezen.
Met het besluit van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft op 29 maart 2022 beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de beroepsprocedure niet.
1.2.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.1.
Verweerder heeft op 14 september 2021 een aanvraag voor een VOG ontvangen ten behoeve van een aanvraag voor een chauffeurskaart bij het KIWA-register in Rijswijk.
2.2.
In het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) is over verzoeker geregistreerd dat op 14 december 2020 een zaak die betrekking had op mishandeling is geseponeerd op grond van “beperkte kring”. Verzoeker is op 3 juni 2019 in eerste aanleg veroordeeld wegens medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte rade op grond van artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) in samenhang met artikel 47, eerste lid, van het WvSr. Verzoeker is in hoger beroep op 2 februari 2022 veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk en een contactverbod van twee jaar, subsidiair één maand hechtenis dadelijk uitvoerbaar. Daarnaast is aan verzoeker een maatregel van schadevergoeding opgelegd ten bedrage van € 4.393,86 en bij niet voldoen
53 dagen gijzeling en een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd is van kracht tot 1 februari 2024. Deze uitspraak is op 17 februari 2022 onherroepelijk geworden.
Daarnaast is verzoeker op 19 november 2009 veroordeeld wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid op grond van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht tot een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 50 uur subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd is geëindigd op
12 november 2012. Daarnaast is aan verzoeker een maatregel van schadevergoeding opgelegd ten bijdrage van € 400,- subsidiair acht dagen hechtenis. Deze uitspraak is op
13 november 2010 onherroepelijk geworden.
Spoedeisend belang
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Verzoeker heeft gesteld dat hij bij [naam bedrijf 2] als taxichauffeur aan de slag kan. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker een verklaring van 5 januari 2022 van [naam bedrijf 2] overgelegd waaruit blijkt dat aan verzoeker een contract was aangeboden voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022, maar dat dit contract binnen twee maanden moest worden beëindigd, omdat verzoeker niet over een VOG beschikt. Deze werkgever wil verzoeker volgens deze verklaring graag opnieuw in dienst nemen, omdat hij goed gedrag heeft getoond en goed heeft gepresteerd.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek inhoudelijk zal beoordelen.
Standpunten van partijen
4.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Uit het JDS is gebleken dat verzoeker met justitie in aanraking is gekomen wegens geweldsdelicten. Er geldt een terugkijktermijn van vijf jaar vermeerderd met drie maanden en vijf dagen, omdat verzoeker voor de duur van die periode een preventieve hechtenis heeft ondergaan. Indien herhaald in de functie van taxichauffeur, bestaat een risico dat passagiers met geweld in aanraking komen of hier het slachtoffer van worden. Een geweldsdelict is bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Verder blijkt uit het JDS dat verzoeker met justitie in aanraking is gekomen wegens een zedendelict. Ook hiervoor geldt dat, indien herhaald in de beoogde functie van taxichauffeur, het risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Er is daarom voldaan aan het objectieve criterium.
Omdat verzoeker in de twintig jaar voorafgaand aan het moment van beoordeling wegens een zedendelict is veroordeeld tot een (on)voorwaardelijke taakstraf, is het verscherpte toetsingskader van toepassing.
De weigering van een VOG is niet evident disproportioneel. De jongvolwassen leeftijd van verzoeker pleit niet in het voordeel van verzoeker. Er wordt meer gewicht toegekend aan het beperkte tijdsverloop sinds het laatste delict in 2020 in combinatie met de periode die verzoeker in detentie heeft doorgebracht en het aantal en de aard van de feiten waarvoor verzoeker met justitie in aanraking is gekomen. Verweerder betrekt hierbij de proeftijd, die nog tot 1 februari 2024 van kracht is. Verder heeft verweerder gekeken naar de afdoening van de overige aangetroffen strafbare feiten. Er is sprake van recidive van geweldsdelicten.
Het belang van kwetsbare personen in de maatschappij weegt zwaarder dan het belang van verzoeker. Zedendelicten veroorzaken een grote mate van maatschappelijke onrust en hebben veel impact en daarom moet de maatschappij hiertegen worden beschermd. Herhaling van de door verzoeker gepleegde strafbare feiten in de functie van taxichauffeur vormt een risico voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers, aangezien zij het slachtoffer kunnen worden van onzedelijk gedrag en van geweld. Gelet op dit alles is voldaan aan het objectieve en subjectieve criterium zoals bepaald in de Beleidsregels 2018 (de Beleidsregels) voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen.
4.2.
Verzoeker voert tegen het bestreden besluit aan dat de VOG op basis van het subjectieve criterium alsnog dient te worden afgegeven. Verzoeker verwijst naar de kritiek die is geuit op de wijze waarop VOG-aanvragen door verweerder worden beoordeeld, en verwijst in het bijzonder naar een publicatie daarover. Op basis van de Beleidsregels is het vrijwel onmogelijk om in aanmerking te komen voor afgifte van een VOG (met name vanwege het verscherpte toetsingskader), ondanks dat het in dit geval aannemelijk is dat er geen concreet herhalingsgevaar aanwezig is. Het zedendelict dateert van lange tijd geleden (2009) en verzoeker was toen jongvolwassene. Verzoeker is bijna tien jaar niet meer met justitie in aanraking geweest. Bovendien was verzoeker destijds pas net vanuit Somalië naar Nederland gevlucht. De taakstraf van 100 uur is weliswaar geen lage straf, maar is ook niet zodanig hoog dat kan worden gesteld dat het hier om een relatief ernstig zedendelict gaat.
Ten aanzien van de geweldsdelicten heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van recidive. Het strafbare feit van november 2018 is niet licht afgedaan, maar op basis van de veroordeling kan geen concreet herhalingsgevaar worden aangenomen. Verzoeker wijst in dit kader op de inhoud van het reclasseringsrapport dat aan de orde komt in het arrest dat betrekking heeft op dit geweldsdelict. De strafbeschikking van 7 oktober 2016 ter hoogte van € 350,- voor het rijden onder invloed valt buiten de terugkijktermijn, maar is door verweerder wel ter inkleuring meegenomen. Van belang is dat een dergelijke boete bij de meest minimale overschrijding van de toegestane hoeveelheid alcohol al wordt opgelegd wat in het voordeel van verzoeker dient te worden uitgelegd.
Het belang van verzoeker bij toewijzing van het verzoek is groot. Na een zware en lange inburgeringsperiode is het verzoeker uiteindelijk gelukt om een baan te vinden. Verzoeker heeft jarenlang als koerier gewerkt, maar moest wegens rugklachten stoppen. Daarom was hij zo blij dat hij taxichauffeur kon worden. Verder is van belang dat verzoeker schulden heeft en dat hij onder bewind staat. Hij slaapt in een kamertje op een matras op de grond. Deze baan kan de uitkomst voor hem zijn om uit deze moeilijke situatie te komen. Verzoeker heeft onder verwijzing naar artikel 8:86 van de Awb gevraagd om ook in beroep te beslissen.
5. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling van de gronden
6.1.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat er geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb zoals is verzocht. Dit betekent dat ook op het beroep zal worden beslist.
6.2.
Nu niet in geschil is dat ten aanzien van de Beleidsregels is voldaan aan het objectieve criterium en dat het verscherpte toetsingskader van toepassing is, spitst de beoordeling zich toe op de vraag of aan het subjectief criterium is voldaan.
6.3.
Uit paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels volgt dat in een situatie waarin het verscherpte toetsingskader van toepassing is, de VOG enkel kan worden afgegeven indien de weigering evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van verzoeker.
6.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht geweigerd de VOG af te geven gelet op het zedendelict uit 2009 en het nog redelijk recente geweldsmisdrijf in 2020 ter zake waarvan er ook nog een proeftijd voor verzoeker loopt tot 1 februari 2024. Van verweerder kan niet worden verwacht verzoeker onder deze omstandigheden een VOG te verstrekken voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur, in welke functie personen aan verzoeker moeten kunnen worden toevertrouwd en waarbij hun welzijn en veiligheid voorop staan. Het zedendelict heeft verzoeker er niet van weerhouden in 2020 een geweldsmisdrijf te plegen en gelet hierop heeft verweerder de kans reëel kunnen achten dat verzoeker vanwege het plegen van opnieuw met justitie in aanraking zal (kunnen) komen voor nieuwe strafbare feiten. Het door verzoeker aangehaalde reclasseringsadvies doet hier niet aan af nu ook daarin een recidivekans is neergelegd.
6.5.
Dat verzoeker door de afwijzing van de VOG niet in de door hem gewenste functie van taxichauffeur aan de slag kan en dat hij op zoek zal moeten gaan naar een andere functie, is uiteraard spijtig voor hem, maar dat is het gevolg van zijn eigen gedragingen waarvoor hij verantwoordelijkheid dient te dragen. Verzoeker heeft op de zitting niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om een andere functie te verkrijgen waarbij zijn strafrechtelijke voorgeschiedenis hem niet in de weg zal staan.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid tot een afwijzing van de VOG-aanvraag kunnen komen.
Conclusies
7. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage: juridisch kader
Artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wsjg) definieert een VOG als een verklaring van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling hanteert verweerder de criteria die zijn neergelegd in de Beleidsregels voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen. In dit kader wordt verwezen naar paragraaf 3.2 (objectief criterium) en 3.3. (subjectief criterium). Op grond van paragraaf 3.3 van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels staat het volgende ten aanzien van het subjectieve criterium:
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
1. De aanvrager is voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels twee of meer malen veroordeeld tot:
− een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
−(on)voorwaardelijke terbeschikkingstelling aan de staat (TBS),
−(on)voorwaardelijke jeugddetentie,
−een (on)voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), tuchtschool of
−algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ) en/of
−een (on)voorwaardelijke taakstraf
−een beroepsverbod.
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
−een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
−(on)voorwaardelijke TBS,
−(on)voorwaardelijke jeugddetentie,
−een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
−een (on)voorwaardelijke taakstraf.
3. Met betrekking tot de aanvrager is in de tien jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels:
−een veroordeling uitgesproken inhoudende de oplegging van een andere straf dan een gevangenisstraf of taakstraf, schuldigverklaring zonder strafoplegging, of is
−een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie geaccepteerd, of
−een strafzaak voorwaardelijk geseponeerd.
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.