In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. over de stalling van een container en een boot. [eiseres] vorderde betaling van een bedrag van € 10.860,74, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op grond van een vermeende huurovereenkomst of bewaarnemingsovereenkomst. De procedure volgde na een reeks van facturen die door [eiseres] aan [gedaagde 1] c.s. waren gestuurd, welke onbetaald waren gebleven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een redelijke gebruiksvergoeding verschuldigd is voor de stalling van de container, en dat [eiseres] zich terecht op haar retentierecht heeft beroepen, omdat [gedaagde 1] c.s. in gebreke bleven met het betalen van de verschuldigde bedragen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente over een onjuist bedrag en de buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen. De kantonrechter heeft [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten veroordeeld, omdat zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werden beschouwd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.