ECLI:NL:RBROT:2022:3612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/10/626651 / HA ZA 21-894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en aansprakelijkheid bij aanvaring van duwcombinatie

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben de eiseressen, Den Boer Barges B.V. en Rederij De Jong B.V., een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, aangeduid als [naam gedaagde], in verband met schade die is ontstaan door een aanvaring van een duwcombinatie op 9 december 2020. De eiseressen vorderen onder andere schadevergoeding voor de kosten van reparatie aan de duwbak en de expertisekosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aansprakelijkheid van de gedaagde voor de schade niet in geschil is. De eiseressen hebben een offerteaanvraag gedaan bij verschillende werven voor de reparatie van de duwbak, waarbij de opdracht uiteindelijk is gegund aan Haveruy, die een hogere prijs heeft aangeboden dan de laagste offerte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseressen voldaan hebben aan hun schadebeperkingsverplichting, ondanks dat de opdracht niet aan de goedkoopste partij is gegund. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de gedaagde opgelegd. In reconventie heeft de gedaagde ook vorderingen ingesteld, maar deze zijn door de rechtbank afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626651 / HA ZA 21-894
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEN BOER BARGES B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDERIJ DE JONG B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.E. van Dam te Zwolle.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Den Boer c.s. genoemd worden en afzonderlijk Den Boer respectievelijk Rederij De Jong. Gedaagde wordt aangeduid met [naam gedaagde].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 september 2021, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de brief van 2 december 2021 waarbij partijen voor een mondelinge behandeling zijn opgeroepen;
  • de akte vermindering van eis van Den Boer c.s.;
  • de zittingsagenda van 2 februari 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte houdende vermindering van eis, tevens akte overlegging producties, met producties 11 tot en met 16;
  • de mondelinge behandeling van 15 maart 2022;
  • de spreekaantekeningen van [naam gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Den Boer is de geregistreerde eigenaar van de in Nederland teboekgestelde duwbak [naam duwbak].
2.2.
Rederij De Jong exploiteert een binnenvaartonderneming en bevracht in dat kader onder meer duwboten en duwbakken.
2.3.
[naam gedaagde] is de geregistreerde eigenaar van de in Zwitserland teboekgestelde duwboot [naam duwboot].
2.4.
Den Boer heeft de [naam duwbak] vervracht aan Eurobarges B.V. (hierna: Eurobarges), dat deze duwbak op haar beurt heeft vervracht aan Rederij De Jong.
2.5.
Rederij De Jong heeft opdracht gegeven aan het bedrijf Provaart Logistics B.V. (hierna: “Provaart”) om de [naam duwbak] met een duwboot te verplaatsen van de Laurenshaven naar de steiger van Aluchemie in de Botlek. Provaart heeft op haar beurt opdracht gegeven aan [naam gedaagde] om de [naam duwbak] met de [naam duwboot] te verplaatsen.
2.6.
Op 9 december 2020 is de duwcombinatie [naam duwboot]/[naam duwbak] (hierna: de duwcombinatie) door een navigatiefout van de schipper van de [naam duwboot] in aanvaring gekomen met de steiger van het bedrijf Aluminium & Chemie Rotterdam B.V. (hierna: Aluchemie) en een meerpaal van het Havenbedrijf Rotterdam. Daarbij is ook de [naam duwbak] beschadigd.
2.7.
De advocaat van Den Boer c.s. heeft [naam gedaagde] per e-mail van 12 december 2020 (om 08:53 uur) aansprakelijkheid gesteld voor de schade aan de [naam duwbak].
2.8.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is op 15 januari 2021 op verzoek van Den Boer ten laste van [naam gedaagde] conservatoir beslag gelegd op de [naam duwboot]. Na dit beslag is zekerheid gesteld door [naam gedaagde].
2.9.
[naam gedaagde] heeft een regeling getroffen met Aluchemie over de vergoeding van de schade aan de steiger van Aluchemie.
2.10.
De expert van Den Boer heeft in overleg met de expert van [naam gedaagde] een prijsaanvraag gedaan voor de reparatie van de cascoschade van de [naam duwbak] bij vier werven, te weten: Kooiman, Scheepswerf Hoogerwaard B.V., Haveruy Scheepsreparatie (hierna: Haveruy) en [naam bedrijf 1]. In antwoord hierop zijn door deze werven op 10 februari 2021 offertes uitgebracht van € 53.750,-- (Kooiman), € 35.570,-- (Hoogerwaard), € 30.249,-- (Haveruy) en € 20.801,50 ([naam bedrijf 1]). Vervolgens is de opdracht gegund aan Haveruy, die voor haar werkzaamheden een bedrag aan Den Boer heeft gefactureerd van € 24.877,--. Den Boer heeft deze factuur betaald.

3..Het geschil in conventie

3.1.
De verminderde eis van Den Boer c.s. luidt dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat [naam gedaagde] Den Boer dient te vrijwaren voor de vordering van het Havenbedrijf Rotterdam in verband met de schade aan de meerpaal die het gevolg is van de schadevaring van de duwcombinatie [naam duwboot]/HENK B met deze meerpaal op 9 december 2020 te Rotterdam-Botlek;
[naam gedaagde] veroordeelt aan Den Boer te betalen het restant van de cascoschade aan de [naam duwbak] ad € 10.110,52 dan wel een zodanig door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 16 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
[naam gedaagde] veroordeelt aan Den Boer te betalen € 624,26, zijnde het restant van de expertisekosten dan wel een zodanig door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 16 oktober 2021 tot de dag van de volledige betaling;
[naam gedaagde] veroordeelt aan Den Boer te betalen het restant van de beslagkosten van
€ 188,69 dan wel een zodanig door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van 16 oktober 2021 tot de dag van de volledige betaling;
[naam gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Den Boer c.s. in hun vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad - van Den Boer c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[naam gedaagde] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Den Boer c.s. veroordeelt:
om de Stichting Beheer Derdengelden Smallegange te Rotterdam te instrueren althans te verzoeken het door [naam gedaagde] op de rekening van die stichting tot zekerheid van de voldoening van de aanspraken van Den Boer c.s. gestorte bedrag te verlagen tot een bedrag van € 65.000,-- althans een in goede justitie te bepalen bedrag en het meerdere (het verschil tussen het op de rekening van de stichting staande bedrag enerzijds en het bedrag van € 65.000,-- althans het in goede justitie te bepalen bedrag anderzijds) over te maken op de aan voormelde stichting bekende bankrekening van [naam gedaagde] en ook overigens alle daartoe benodigde medewerking te verlenen binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of ieder dagdeel dat Den Boer c.s. met de nakoming daarvan in gebreke blijven, met een maximum van
€ 25.000,--;
aan [naam gedaagde] een bedrag van € 1.015,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van indiening van de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, althans vanaf de dag dat op deze eis wordt beslist, tot de dag van de volledige betaling;
in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
Den Boer c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam gedaagde] in haar vorderingen dan wel tot ontzegging van die vorderingen aan haar dan wel tot afwijzing van die vorderingen dan wel tot aanzienlijke matiging van het bedrag van haar vorderingen, met veroordeling – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - van [naam gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hieronder bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in conventie en in reconventie

bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Deze zaak betreft een internationaal geval, omdat [naam gedaagde] buiten Nederland is gevestigd. Daarom onderzoekt de rechtbank de internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht.
5.2.
[naam gedaagde] heeft de bevoegdheid van deze rechtbank niet betwist, zodat deze rechtbank in ieder geval op grond van een stilzwijgende forumkeuze in de zin van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I bis-Vo) bevoegd is kennis te nemen van alle vorderingen in conventie. Ook wat betreft alle reconventionele vorderingen is deze rechtbank bevoegd op grond van een stilzwijgende forumkeuze.
5.3.
Partijen hebben blijk gegeven van hun wens dat al hun geschilpunten worden beoordeeld naar Nederlands recht. Op grond van een rechtskeuze is Nederlands recht dus van toepassing in deze zaak.
aansprakelijkheid
5.4.
De aansprakelijkheid van [naam gedaagde] voor de schadevaring is niet in geschil.
voorts in conventie
5.5.
Rederij De Jong is weliswaar nog partij in deze zaak maar tussen partijen is niet in geschil dat zij geen belang meer heeft bij haar vorderingen.
vordering 1
5.6.
Ter zitting is door Den Boer c.s., bij monde van hun advocaat, aangegeven dat deze vordering wordt ingetrokken op voorwaarde dat [naam gedaagde] erkent dat zij de vordering met het Havenbedrijf Rotterdam zal afwikkelen. Daarop is ter zitting door [naam gedaagde], bij monde van haar advocaat, verklaard dat zij Den Boer c.s. vrijwaart voor eventuele aanspraken van het Havenbedrijf Rotterdam en dat zij eventuele schade rechtstreeks zal afwikkelen met het Havenbedrijf Rotterdam.
5.7.
De rechtbank constateert dat door [naam gedaagde] daarmee is voldaan aan de hierboven in r.o. 5.6 genoemde voorwaarde van Den Boer c.s. zodat deze vordering als ingetrokken wordt beschouwd.
vorderingsgerechtigdheid
5.8.
Volgens Den Boer c.s. treden zij op krachtens last en volmacht van hun verzekeraars. Ter onderbouwing daarvan hebben zij bij dagvaarding een “overeenkomst van last en volmacht” van 10 september 2021 in het geding gebracht (prod. 1) tussen Den Boer en het bedrijf Ecclesia B.V. (hierna: Ecclesia). Ecclesia, zo is vast komen te staan, is de gevolmachtigde van de verzekeraars van Den Boer.
In deze overeenkomst is bepaald:
  • i) dat voor de [naam duwbak] een cascoverzekering is afgesloten met verschillende verzekeraars die partij zijn bij de Inland Hull Pool 2020,
  • ii) dat deze verzekeraars de cascoschade (deels) vergoed hebben en de expertisekosten voor hun rekening nemen, en
  • iii) deze verzekeraars in het kader van regres last en volmacht geven aan Den Boer.
Deze overeenkomst is zowel voor en namens Den Boer als voor en namens Ecclesia ondertekend door mr. Van de Velde voornoemd. Bij de ondertekening door mr. Van de Velde voor en namens Ecclesia staat vermeld dat mr. Van de Velde ondertekent als gevolmachtigde van de Inland Hull Pool 2020.
5.9.
[naam gedaagde] heeft vervolgens de vorderingsgerechtigdheid van Den Boer c.s. betwist met als argument dat niet gebleken is (a) dat de advocaat van Den Boer c.s. bevoegd is deze overeenkomst namens Den Boer en Ecclesia aan te gaan, (b) dat Ecclesia volmacht heeft van de verzekeraars om namens hen de last en volmacht aan Den Boer te geven en (c) wie die verzekeraars zijn.
5.10.
Den Boer c.s. hebben vervolgens getracht dit argument van [naam gedaagde] te weerleggen, maar dat heeft [naam gedaagde] ter zitting niet overtuigd. Wél is vervolgens door [naam gedaagde], bij monde van haar advocaat, verklaard dat het vorderingsgerechtigdheidsverweer wordt ingetrokken op voorwaarde dat de ter zitting aanwezige bestuurder van Ecclesia, [naam 1], verklaart dat er geen andere partijen zijn dan de verzekeraars waarvoor Ecclesia optreedt die [naam gedaagde] nog kunnen aanspreken ter zake van dit schadegeval. Daarop heeft [naam 1] verklaard dat Ecclesia de verzekeraars van Den Boer vertegenwoordigt en dat er ter zake van dit schadegeval geen andere verzekeraars zijn die [naam gedaagde] nog zouden kunnen aanspreken. In reactie hierop is door [naam gedaagde], bij monde van haar advocaat, verklaard dat [naam gedaagde] hier genoegen mee neemt.
5.11.
[naam gedaagde] heeft haar verweer betreffende het ontbreken van vorderingsgerechtigdheid dus uiteindelijk ingetrokken. Den Boer c.s. zijn dus vorderingsgerechtigd.
vordering 2 (cascoschade)
5.12.
Deze vordering betreft de cascoschade van de [naam duwbak].
5.13.
Aanvankelijk vorderden Den Boer c.s. een bedrag van € 24.877,--. Dit bedrag ontlenen zij aan het expertiserapport van JP Survey B.V. van 23 februari 2021 dat is opgesteld in opdracht van de belanghebbenden bij de [naam duwbak] en ziet op het vaststellen van de aard, omvang en oorzaak van de schade aan de [naam duwbak] (prod. 2 Den Boer c.s.).
5.14.
Door [naam gedaagde] is vervolgens een bedrag van € 15.188,97 aan cascoschade en verschenen rente betaald, waarna Den Boer c.s. hun vordering hebben verminderd tot een hoofdsom van € 10.110,52 plus wettelijke rente.
5.15.
[naam gedaagde] betwist de gestelde omvang van de reparatiekosten. Volgens haar was er geen reden om te twijfelen aan het realiteitsgehalte van de door [naam bedrijf 1] uitgebrachte laagste offerte ter hoogte van € 20.801,50 naar aanleiding van de georganiseerde prijsaanvraag (tender) en heeft Den Boer dus niet aan haar schadebeperkingsverplichting voldaan door de opdracht te gunnen aan Haveruy, die de cascoschade voor een hogere prijs heeft gerepareerd dan de door [naam bedrijf 1] geoffreerde prijs.
5.16.
Den Boer c.s. betwisten dat zij niet aan hun schadebeperkingsverplichting hebben voldaan.
5.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat Den Boer herstelkosten tot een bedrag van
€ 24.877,-- heeft gemaakt. Daaruit volgt echter nog niet dat het volledige bedrag van de herstelkosten is aan te merken als schade, die [naam gedaagde] aan Den Boer dient te vergoeden. [naam gedaagde] is slechts gehouden om Den Boer het bedrag van de noodzakelijke herstelkosten te vergoeden; het meerdere blijft dan, wegens het niet nakomen van de schadebeperkingsverplichting, voor rekening van Den Boer.
Mede gelet op het gepleegde herstel door Hayeruy en de kosten hiervan zoals die uitvoerig geanalyseerd en gedocumenteerd zijn in het door Den Boer c.s. in het geding gebrachte expertiserapport neemt de rechtbank voorshands aan dat de cascoschade € 24.877,-- bedraagt.
5.18.
De verplichting van Den Boer tot schadebeperking waarop [naam gedaagde] zich beroept vloeit voort uit artikel 6:101 BW. Ingevolge artikel 150 Rv rust op [naam gedaagde] de stelplicht en de bewijslast van de feiten waaruit volgt dat Den Boer haar schadebeperkingsverplichtingen niet is nagekomen.
5.19.
Tot hun verweer tegen de in r.o. 5.15 weergegeven stelling van [naam gedaagde] dat Den Boer niet aan haar schadebeperkingsverplichting heeft voldaan hebben Den Boer c.s. de volgende argumenten aangevoerd.
  • i) [naam bedrijf 1] en [naam gedaagde] zijn aan elkaar gelieerd. Omdat de schadevaring veroorzaakt was door een dronken schipper, was er dan ook weinig vertrouwen in de offerte van [naam bedrijf 1] en het laten uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden aan de [naam duwbak] door die werf;
  • ii) De door [naam bedrijf 1] geoffreerde prijs kan niet als een reële prijs worden gezien;
  • iii) Van de zijde van [naam gedaagde] is op de dag na het incident aan Eurobarges medegedeeld dat de schade niet zou worden betaald indien de reparatie niet aan [naam bedrijf 1] zou worden gegund;
  • iv) Den Boer vreesde dat Aluchemie beslag zou leggen ten laste van [naam gedaagde] voor de schade aan de steiger, zodat Den Boer er verstandig aan deed om de reparatiewerkzaamheden niet aan [naam bedrijf 1] te gunnen;
  • v) [naam bedrijf 1] staat binnen de markt niet bekend als een reparateur die ervaring heeft met grote schades.
5.20.
Den Boer c.s. wijzen er terecht op dat [naam bedrijf 1] en [naam gedaagde] aan elkaar gelieerd zijn. Niet in geschil is dat de (indirecte) bestuurder van [naam bedrijf 1], via zijn holding [naam bedrijf 2], [naam 2] is. De bestuurder van [naam gedaagde] is [naam 3], zo is evenmin in geschil. Beiden waren ter zitting aanwezig. [naam 3] heeft verklaard dat zij [naam 2] deze schade namens [naam gedaagde] heeft laten afhandelen. [naam 2] en [naam 3] zijn weliswaar niet met elkaar getrouwd, maar tussen hen bestaat al sinds vele jaren een affectieve relatie. Zoals wordt bevestigd door de door Den Boer c.s. als productie 12 in het geding gebrachte koopakte van 14 augustus 2014, is de [naam duwboot] destijds verkocht door [naam bedrijf 2] aan [naam gedaagde].
5.21.
Niet in geschil is dat de schipper van de [naam duwboot] na de schadevaring is aangehouden op verdenking van overmatig alcoholgebruik en vervolgens bij een blaastest een F-indicatie heeft geblazen, wat duidt op een hoeveelheid alcohol van meer dan 570 µg/l.
5.22.
De expert van de zijde van Den Boer heeft in het rapport van 23 februari 2021 onder het kopje “Prijsaanvraag” het volgende opgemerkt:
“De eigenaar van de [naam duwboot] heeft een reparatiewerf te Moerdijk ([naam bedrijf 1]
) en wenste op een vrij dwingende wijze de schade door dat bedrijf te
laten repareren. Wij vernamen dat er tegen Eurobarges er iets gezegd
zou zijn in de trend van: 'als [naam gedaagde] de schade niet mag repareren, er niet
betaald zou worden.' In overleg met de tegenexpert werd een
prijsaanvraag bij meerdere werven gedaan voor de reparatie. (…)”
En onder het kopje “keuze van de reparateur”:
“Verzekerde had geen vertrouwen in [naam gedaagde], met name dan de solvabiliteit
van de werf, maar ook vanwege de gemaakte opmerkingen zijdens de
[naam duwboot]/ [naam gedaagde].(…)”
En onder “opmerking”:
“De omvang van de reparatie in staalgewicht is tegensprekelijk
vastgesteld met expert [naam 4], optredende namens [naam duwboot].
Uitgaande van het werkelijk verwerkt staalgewicht van 3512 kg zou de
goedkoopste offerte van [naam gedaagde] verminderd worden met 855 kg x 4,50 =
3.847,50, waarmee het totaalbedrag op EUR 16.954,- (20.801,50 –
3.847,50) zou hebben bedragen. Dit is naar onze mening een bijzonder
lage prijs, die onder normale omstandigheden, d.w.z. geen verband
tussen werf en eigenaar duwboot, niet als reëel kan worden gezien.
De reparatiekosten zoals door Haveruy zijn aangeboden en uiteindelijk
gefactureerd zijn onder normale omstandigheden alleszins redelijk en
billijk.”
5.23.
Gelet op de hierboven in r.o. 5.20 uiteengezette mate van verwevenheid van [naam bedrijf 1] met [naam gedaagde] kan de rechtbank Den Boer c.s. volgen in hun standpunt dat Den Boer wegens het vermoeden van belangenverstrengeling tussen deze twee bedrijven geen vertrouwen had in de reparatie van de [naam duwbak] door [naam bedrijf 1]
5.24.
Den Boer c.s. hebben hun stelling dat van de kant [naam bedrijf 1] dreigementen zijn geuit met het oog op het geval dat de reparatieopdracht niet aan haar zou worden gegund niet aannemelijk gemaakt. Dat neemt niet weg dat tijdens de zitting namens [naam gedaagde] is erkend dat zij heeft gezegd dat zij de meerprijs niet wilde betalen als Den Boer naar een andere werf ging.
5.25.
Zoals Den Boer c.s. terecht hebben aangevoerd, hoefde van Den Boer dan ook niet verwacht te worden dat zij de reparatieopdracht zou gunnen aan [naam bedrijf 1] Daarnaast heeft de expert van [naam gedaagde], [naam 4], akkoord gegeven op de reparatiekosten van Haveruy.
5.26.
De grenzen van de verplichting tot schadebeperking worden door de redelijkheid bepaald. Gelet op het bovenstaande heeft Den Boer in voldoende mate voldaan aan haar schadebeperkingsverplichting door de reparatieopdracht te gunnen aan Haveruy, de goedkoopste inschrijver na [naam bedrijf 1].
5.27.
[naam gedaagde] heeft geen andere verweren tegen deze vordering gevoerd dan bovengenoemd verweer dat Den Boer niet aan haar schadebeperkingsverplichting heeft voldaan. De gevorderde hoofdsom van € 10.110,52 zal daarom worden toegewezen. Dat geldt ook voor de over deze hoofdsom gevorderde wettelijke rente, nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd.
vordering 3 (expertisekosten)
5.28.
Dit restant ad € 624,26 van de door Den Boer gemaakte expertisekosten betreft de kosten voor het opvragen van de incidentregistratie bij het Havenbedrijf Rotterdam.
5.29.
Aan deze vordering leggen Den Boer c.s. het volgende ten grondslag.
Het na een aanvaring opvragen van de incidentregistratie is zeer gebruikelijk en wordt altijd gedaan na een aanvaring. In het onderhavige geval bestond direct het vermoeden dat de schipper van de [naam duwboot] onder invloed van alcohol was ten tijde van de aanvaring. Derhalve werd de incidentregistratie opgevraagd, teneinde vast te stellen wat de oorzaak was van de aanvaring, alsmede om vast te stellen of uit de communicatie via de marifoon kon worden vastgesteld of de schipper onder invloed was van alcohol. Derhalve kwalificeren de kosten voor het opvragen van de incidentregistratie als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW en dienen in conventie ook deze kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, te worden toegewezen.
5.30.
[naam gedaagde] betwist dat zij gehouden is tot betaling van de door Den Boer c.s. gemaakte kosten van de incidentregistratie. Volgens [naam gedaagde] kan op basis van een incidentregistratie niet vastgesteld worden of de schipper ‘gedronken’. Bovendien is het voor de onderhavige zaak geheel irrelevant of de schipper ‘gedronken’ heeft of niet, omdat de aanvaringstoedracht op basis van de reeds bekende feiten al zonder meer vaststond.
5.31.
Ter zitting is gesteld door Den Boer c.s., bij monde van hun advocaat, dat toen de incidentregistratie werd opgevraagd de aansprakelijkheid door [naam gedaagde] nog niet was erkend. Ook is gesteld dat feiten die geregistreerd worden door middel van een incidentregistratie na drie maanden “van de schijf” van Rijkswaterstaat worden “verwijderd”. Dit alles is vervolgens door [naam gedaagde] niet (gemotiveerd) betwist, zodat het is komen vast te staan.
5.32.
Met Den Boer c.s. is de rechtbank van oordeel dat deze vordering voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. Zij zal dan ook worden toegewezen.
vordering 4 (beslagkosten)
5.33.
Uit de omvang van het door partijen ter zitting gevoerde debat leidt de rechtbank af dat [naam gedaagde] haar verweer tegen deze vordering uiteindelijk heeft ingetrokken.
5.34.
De gevorderde hoofdsom van € 188,69 zal daarom worden toegewezen. Dat geldt ook voor de over deze hoofdsom gevorderde wettelijke rente, nu daartegen op geen enkel moment tijdens deze procedure een afzonderlijk verweer is gevoerd.
proceskosten
5.35.
Uit het bovenstaande volgt dat [naam gedaagde] de in het ongelijk gestelde partij is. [naam gedaagde] moet dan ook in beginsel in de proceskosten worden veroordeeld. [naam gedaagde] verzoekt de rechtbank echter om bij de proceskostenveroordeling rekening te houden met het gegeven dat Den Boer c.s. volgens haar zonder deugdelijke reden en zonder dat het buitengerechtelijk debat al ten einde was gekomen (voortijdig) tot dagvaarding zijn overgegaan. Volgens [naam gedaagde] is zij daarmee door Den Boer c.s. onnodig op kosten gejaagd. Daarbij dient volgens [naam gedaagde] in aanmerking te worden genomen dat de eis van Den Boer c.s. de competentiegrens van € 25.000,-- niet overstijgt, terwijl [naam gedaagde] echter wel € 2.076,-- aan griffierecht heeft moeten voldoen, dat zij in het geval van een bij de sector kanton aangebrachte zaak niet verschuldigd zou zijn geweest.
5.36.
[naam gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie uitvoerig de correspondentie tussen partijen uiteengezet die vooraf is gegaan aan de betekening van de dagvaarding op 17 september 2021. Zo vermeldt [naam gedaagde] in deze conclusie
  • i) dat Den Boer haar op 8 september 2021 onder toezending van de concept-dagvaarding heeft medegedeeld te zullen dagvaarden (zie randnr. 14),
  • ii) dat namens [naam gedaagde] aan Den Boer vervolgens op die dag te kennen is gegeven dat wat haar betreft het voornemen juist was om binnenkort te bezien of partijen niet toch tot overeenstemming zijn te bewegen wat betreft de resterende posten en dat de conceptdagvaarding dit doorkruist (zie randnr. 14);
  • iii) dat namens Den Boer nog diezelfde dag, 8 september 2021, hierop is gereageerd in de vorm van een mededeling dat Den Boer van bovengenoemd voorstel van [naam gedaagde] niet gecharmeerd is en dat de schade volledig dient te worden vergoed (zie randnr. 15);
  • iv) dat [naam gedaagde] de volgende dag, 9 september 2021, nogmaals heeft uitgelegd dat het debat gaat over de - nog niet vaststaande - omvang van de schade en opgemerkt heeft dat het de keus is van Den Boer (en Rederij De Jong) om nu reeds tot dagvaarding over te gaan terwijl het buitengerechtelijke debat over de schadeomvang nog loopt, en dat de kosten daarvan voor haar/hun rekening komen (randnr. 15);
  • v) dat namens Den Boer c.s. vervolgens op 17 september 2021 de dagvaarding is betekend (randnr. 16).
Deze stellingen zijn door Den Boer c.s. niet betwist, zodat zij zijn komen vast te staan.
5.37.
Voor [naam gedaagde] was het dus al op 8 september 2021 duidelijk dat Den Boer haar zou gaan dagvaarden. Gesteld noch gebleken is dat [naam gedaagde] reeds vóór de betekening van de dagvaarding op 17 september 2021 is overgegaan tot betaling van de in de concept-dagvaarding gevorderde bedragen.
De bij dagvaarding gevorderde betalingsveroordeling exclusief proceskostenveroordeling bedroeg in totaal € 39.040,34, namelijk € 24.877,-- aan cascoschade, € 530,-- aan schoonmaakkosten, € 206,-- aan opslagkosten, € 4.200,-- aan tijdverletschade,
€ 6.292,64 aan expertisekosten, € 1.094,88,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en
€ 1.839,82 aan beslagkosten.
Pas na de betekening van de dagvaarding is [naam gedaagde] op 15 oktober 2021 (na tussen partijen gevoerd overleg) overgegaan tot betaling van een gedeelte van deze vorderingen. Het na deze betaling resterende gedeelte van de bedragen bevond zich toen pas onder de competentiegrens van € 25.000.--.
5.38.
Gelet op het bovenstaande kan [naam gedaagde] niet gevolgd worden in haar redenering dat zij voortijdig is gedagvaard en zij daarom niet in de (volledige) proceskosten mag worden veroordeeld.
5.39.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Den Boer c.s. worden tot aan deze uitspraak begroot op:
dagvaardingskosten € 98,52
griffierecht € 1.409,00
advocatensalaris € 1.442,00 (twee punten in tariefgroep III)
Totaal € 2.949,52.
5.40.
Tegen de nakosten is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze zullen worden toegewezen als vermeld in het dictum van dit vonnis.
voorts in reconventie
vordering 1 en vordering 2
5.41.
Met het oog op het zich hier voordoende geval dat de betalingsvorderingen in conventie worden toegewezen, is door Den Boer ter zitting, bij monde van haar advocaat, toegezegd dat na voldoening door [naam gedaagde] aan deze betalingsveroordelingen het verschil tussen de gestelde zekerheid en het totaal van de in conventie toegewezen bedragen meteen zal worden overgemaakt (betaald) aan [naam gedaagde].
5.42.
Ter zitting is gebleken dat [naam gedaagde] heeft ingestemd met deze toezegging van Den Boer. Daarom beschouwt de rechtbank deze vorderingen als ingetrokken.
proceskosten
5.43.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Den Boer van € 10.110,52, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Den Boer van € 624,26, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan Den Boer van € 188,69, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Den Boer c.s. zijn begroot op € 2.949,52;
6.5.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ter zake van dit vonnis ontstane kosten ter hoogte van € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat deze partijen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.8.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is door de rolrechter ondertekend en op 11 mei 2022 uitgesproken in het openbaar.
901/1573