ECLI:NL:RBROT:2022:3728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
ROT 22/1852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verkeersborden Dordrecht

Op 16 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die op een historisch schip in de Wolwevershaven woont, verzocht om terugplaatsing van verkeersborden die zonder verkeersbesluit waren verwijderd. De rechtbank oordeelde dat de verkeersborden geen juridische werking hadden, omdat er geen verkeersbesluit was genomen. Hierdoor kon het verwijderen van de borden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar als een feitelijke handeling. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, had het bezwaar van verzoeker tegen de verwijdering van de borden terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Tijdens de zitting op 3 mei 2022 werd besproken dat verzoeker geen bezwaar had kunnen maken tegen een besluit, omdat er geen besluit was genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor het verzoek om de borden terug te plaatsen, aangezien er geen juridische basis was voor het verwijderen of terugplaatsen van de borden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit naar verwachting in rechte stand zal houden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1852
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker,

en

het college van burgmeester en wethouders van Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. D.C. Alblas.

Procesverloop

Verzoeker heeft bij e-mail bericht van 19 maart 2022 gevraagd aan verweerder waarom, zonder een verkeersbesluit te nemen, het verkeersbord A.12 (de rechtbank begrijpt: A.13: verboden voor kleine schepen) is verwijderd van de kademuur aan de ingang van de Wolwevershaven te Dordrecht. Datzelfde heeft hij gevraagd over het verkeersbord A.1
(in-, uit-, of doorvaren verboden) dat stond aan de kant van de Nieuwe Haven op de Roobrug. (De verkeersborden A.13 en A.1 zullen hierna worden aangeduid als: de verkeersborden of de borden.)
Bij besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit e-mailbericht opgevat als een bezwaarschrift gericht tegen de verwijdering van de verkeersborden. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verder heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Deze zaak is bekend onder zaaknummer ROT 22/2087.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2022.
Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was ter zitting aanwezig [persoon A] , voorzitter van de schouwcommissie Wolwevershaven.
Verzoeker heeft op 6 mei 2022 nog een e-mailbericht aan de rechtbank gestuurd. Bij brief van 9 mei 2022 heeft de rechtbank aangegeven dat dit stuk na de behandeling ter zitting en de sluiting van het onderzoek is binnengekomen en dat zij daarom daarvan geen kennis meer van zal nemen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden voorafgaande aan het bestreden besluit.
Verzoeker woont op een historisch schip in de Wolwevershaven en heeft daar sinds 2010 een ligplaatsvergunning. Sinds 2019 komt hij op tegen door hem in de haven ervaren overlast van kleinere scheepvaart. Verzoeker heeft twee handhavingsverzoeken ingediend bij verweerder. Deze heeft de handhavingsverzoeken doorgestuurd naar Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft bij brief van 29 mei 2019 aangegeven dat hij bevoegd is om handhavend op te treden indien geplaatste borden met een voorafgaand verkeersbesluit zijn geplaatst.
In dit geval zijn de borden niet met een verkeersbesluit geplaatst en daarom stelt Rijkswaterstaat hier niets tegen te kunnen ondernemen.
2.
Bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard met de overweging dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verkeersborden zijn zonder verkeersbesluit geplaatst. Dat betekent dat de verkeersborden geen werking hebben of juridische verplichtingen scheppen. Handhaving van de daaruit voortvloeiende verkeersregels is daarom niet mogelijk. Het verwijderen van deze verkeersborden draagt volgens verweerder bij aan de duidelijkheid welke regels op de betreffende vaarroutes van toepassing zijn. Omdat de verkeersborden geen werking hebben, is het plaatsen of verwijderen van deze verkeersborden geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
3.1
Standpunten van partijen
Verzoeker stelt dat er geen grondslag is voor het verwijderen van de verkeersborden omdat er geen verkeersbesluit is genomen waartegen hij op kon komen. Verzoeker verzoekt om schorsing van het (fictieve) besluit dat ten grondslag ligt aan verwijdering van de verkeersborden, de verkeersborden terug te plaatsen en om handhavend op te treden, zonodig met een dwangsom.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verwijderen van de verkeersborden een feitelijke handeling is en dus geen rechtshandeling en dat er daarom niet gesproken kan worden van een besluit. Daarom heeft hij het bezwaar van verzoeker op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling stelde verzoeker dat hij de brief van 22 april 2022 van verweerder aan de rechtbank met de B-stukken, het verweerschrift van 29 april 2022 en de bevestiging van het indienen van beroep door de rechtbank niet heeft ontvangen. Verweerder heeft gesteld dat hij stukken aan verzoeker met Zivver mailt omdat verzoeker stukken per mail wil ontvangen, maar dat verzoeker stelt deze mails niet te kunnen (of willen) openen vanwege beveiligingsmeldingen. Daarop is de brief van verweerder van 22 april 2022, het verweerschrift van 29 april 2022 en de bevestiging van het beroep door de rechtbank ter zitting aan verzoeker verstrekt. Verzoeker heeft de gelegenheid gekregen om deze stukken te lezen en hier tijdens de zitting op te reageren. Verzoeker heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker de B- stukken al kent. Die wilde verzoeker nog wel een keer compleet ontvangen maar dat hoefde niet op de zitting. Die stukken zullen hem in het kader van de behandeling van het beroep nog worden toegestuurd.
4.1
Kortsluiten
De voorzieningenrechter heeft zich beraden of zij zou kunnen kortsluiten (afdoening in de hoofdzaak tegelijk met de voorlopige voorziening). Verzoeker wilde dit niet en verweerder liet dit aan de rechtbank over. Omdat het griffierecht in de beroepszaak ROT 22/2087 niet voor afloop van de zitting was voldaan en de termijn hiervoor nog loopt, kan de voorzieningenrechter hoe dan ook nu niet tot kortsluiting overgaan. Die termijn zal nog afgewacht moeten worden. De beroepszaak zal, wanneer verzoeker het daarvoor verschuldigde griffierecht betaalt, op een later tijdstip afgedaan worden.
4.2
Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.3
Verweerder heeft het spoedeisend belang niet betwist. De voorzieningenrechter neemt daarom spoedeisend belang aan. Zij kan het verzoek dus inhoudelijk beoordelen.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de verkeersborden op enig moment voor 2004 zijn geplaatst en dat zij zijn verwijderd kort voordat verzoeker het e-mailbericht van
19 maart 2022 aan verweerder zond. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen verkeersbesluiten ten grondslag hebben gelegen aan het plaatsen en het verwijderen van de verkeersborden. Dat staat tussen partij niet ter discussie. Omdat er geen verkeersbesluiten zijn genomen, kan de voorzieningenrechter verweerder volgen in het standpunt dat het verwijderen van de verkeersborden niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt kan worden, maar enkel als een feitelijke handeling. De verwachting van de voorzieningenrechter is dan ook dat het bestreden besluit in rechte stand zal kunnen houden. Zij ziet daarom geen grond om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen uitvoerig besproken of verweerder alsnog een verkeersbesluit zou kunnen nemen zodat verzoeker hiertegen zou kunnen opkomen. Volgens verzoeker is voor hem niet duidelijk welke belangen verweerder heeft meegewogen bij verwijderen van de verkeersborden. Verzoeker wil graag dat gehandhaafd wordt in de Wolwevershaven en dit kan alleen als er verkeersbesluiten zijn. Verweerder heeft toegelicht dat de kans minimaal is dat hij de verkeersborden zal terugplaatsen. De voorzieningenrechter stelt vast dat tot op heden geen concreet verzoek van verzoeker bij verweerder is gedaan tot het nemen van een verkeersbesluit. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij dit zeer waarschijnlijk ook niet zal doen omdat hij de uitkomst al zegt te weten. Verzoeker wil de verkeersborden teruggeplaatst hebben en wil dat gehandhaafd zal worden, maar dat kan hij niet in deze procedure bereiken omdat er geen juridische grondslag is voor het weghalen (en plaatsen) van de borden en zolang die er niet is, kunnen de borden ook niet teruggeplaatst worden. Ook daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 mei 2022.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.