ECLI:NL:RBROT:2022:3840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/1507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.P.R.M. Dekker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder dat zij vanaf 13 oktober 2019 geen recht had op een WIA-uitkering. Verweerder had dit besluit gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

Eiseres, die zich op 14 juni 2017 ziek had gemeld, voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar medische klachten, waaronder PTSS en fibromyalgie. De rechtbank heeft de processtukken en rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres en dat de vastgestelde functionele mogelijkheden correct waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: [persoon A] ).

Procesverloop

Met het primaire besluit van 4 juni 2020 heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 13 oktober 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
Met het bestreden besluit van 16 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven en heeft het bezwaar dus ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nog stukken ingediend die betrekking hadden op het aanvullend bezwaarschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als administratief medewerkster en heeft zich op 14 juni 2017 voor dit werk ziekgemeld. Zij heeft een WIA-uitkering aangevraagd waarna een verzekeringsarts onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 26 mei 2020 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 mei 2020, geldig vanaf 12 oktober 2019. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken 1. persoonlijk functioneren, 2. sociaal functioneren, 3. aanpassing aan fysieke omgevingseisen, 4. dynamische handelingen, 5. statische houdingen en 6. werktijden.
1.2.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. In de rapportage van 4 juni 2020 heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat eiseres haar eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft functies geselecteerd die zij nog wel zou kunnen verrichten: machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en medewerker intern transport (SBC-code 111220). Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiseres 28,51% minder kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres is daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 22 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat voldoende rekening is gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van eiseres, gelet op haar medische toestand en wat uit het medisch dossier blijkt. De FML is aangepast naar de FML zoals die gold in een eerdere bezwaarprocedure, geldig vanaf 5 augustus 2019, omdat de verzekeringsarts heeft aangegeven dat deze ongewijzigd is.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van 28 januari 2021 uiteengezet dat de eerder geduide functies nog steeds passend zijn en dat de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden bij het verrichten van één van die functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat eiseres nog steeds 28,51% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. In beroep voert eiseres het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de medische klachten van eiseres en zij is meer beperkt dan verweerder heeft gesteld. De gebruikte informatie dateert uit 2018 en is daarmee niet meer actueel. Eiseres kampt met meerdere beperkingen die rechtstreeks het gevolg zijn van PTSS. Ook ondervindt eiseres beperkingen door fibromyalgie, problemen met de rechter ringvinger en het flauwvallen. Hier is onvoldoende rekening mee gehouden.
Eiseres betoogt verder dat zij niet in staat is om 10 kg te tillen. Zij kan hoogstens 1,5 kg tillen en zij kan ook niet langdurig staan. Hierdoor kan zij de geduide functies niet verrichten.
Eiseres voert aan dat het een gemis is dat er slechts een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden waardoor de mogelijkheid tot een nader medisch onderzoek wordt ontnomen. Hierdoor is het bijvoorbeeld niet mogelijk te zien hoe eiseres zich in bepaalde gevallen gedroeg. Dat maakt dat de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is.
Verweerder had nadere informatie moeten opvragen bij de behandelend sector en eiseres betoogt dat een urenbeperking dient te worden aangenomen.
4. Bij de beoordeling van dit beroep zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres op de datum in geding (13 oktober 2019) geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden.
5.2.
Eiseres stelt dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft gesteld, dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische klachten en dat gebruik gemaakt is van niet-actuele informatie. Haar betoog slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 4 maart 2022 gemotiveerd toegelicht dat voor het onderzoek in bezwaar informatie is opgevraagd bij de huisarts. Die heeft informatie vanaf 2016 tot op het moment van de heroverweging (december 2020) informatie opgestuurd waardoor de informatie, die van belang is op de datum in geding, is meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat rekening is gehouden met het feit dat eiseres niet op grote hoogtes mag werken (vanwege het risico op flauwvallen) en dat vanwege de PTSS beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ten aanzien van de fybromyalgie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat bij onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. Gelet op het huidig medisch inzicht zijn wel beperkingen opgenomen om te zware inspanningen te voorkomen. Over het tillen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat eiseres wordt geacht hoogstens 5 kg (en niet 10 kg) te kunnen tillen en dat niet met nadere medische informatie aannemelijk is gemaakt dat dit niet mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de belastbaarheid is van eiseres op de datum in geding. Dat verweerder volgens eiseres nadere informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector kan niet leiden tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567). Het benaderen van de behandelend sector is alleen aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier voor op de datum in geding. In beroep is dan ook niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres. Dat er geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. In de aanvullende rapportage van 4 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat een fysiek onderzoek geen meerwaarde heeft omdat voldoende medische informatie aanwezig is voor wat betreft de datum in geding en verder dat een medisch spreekuur 3 jaar na de datum in geding geen toegevoegde waarde heeft.
5.3.
Over de grond dat een urenbeperking dient te worden aangenomen overweegt de rechtbank het volgende. In de rapportage van 22 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig toegelicht dat geen urenbeperking kan worden aangenomen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid nu er geen sprake is van een van de aldaar beschreven situaties. Deze grond slaagt derhalve evenmin.
5.4.
Uit wat hiervoor is besproken volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 28 januari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiseres. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 28,51%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.