ECLI:NL:RBROT:2022:3868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
C/10/634500 / KG ZA 22-171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie in kort geding afgewezen wegens onvoldoende onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ouders, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Bargeman, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.F.J. Smeets. De eiser vorderde rectificatie van onjuiste beschuldigingen die door de gedaagde zijn verspreid, waarin werd gesteld dat de eiser de dochter van de gedaagde zou hebben ontvoerd en ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd. De gedaagde had deze beschuldigingen gedaan naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 3 februari 2022 op het schoolplein van de basisschool van hun kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in haar uitlatingen niet onrechtmatig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde onterecht had gehandeld door de beschuldigingen te uiten. De rechtbank benadrukte dat de gedaagde haar uitlatingen deed in het kader van een lopende aangifte en dat er geen structurele verspreiding van de beschuldigingen was. De eiser kon niet aantonen dat hij schade had geleden door de uitlatingen van de gedaagde.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.330,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 april 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634500 / KG ZA 22-171
Vonnis in kort geding van 6 april 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. J.H. Bargeman te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. S.F.J. Smeets te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 23 maart 2022;
  • de pleitnota van mr. Bargeman.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] heeft een dochter genaamd [naam kind 1]. [naam gedaagde] heeft een dochter genaamd [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2]. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn vriendinnen en zaten tot voor kort bij elkaar in de klas op de basisschool [naam basisschool] te [plaatsnaam].
2.2.
Op 4 november 2021 is [naam kind 2] na schooltijd niet thuis gekomen. [naam gedaagde] heeft daarop de politie ingeschakeld en via de groepsapp van school aan alle ouders gevraagd of zij [naam kind 2] gezien hebben.
2.3.
Naar aanleiding van de melding van [naam gedaagde] is de politie een zoekactie gestart en heeft daarbij helikopters ingezet.
2.4.
De politie heeft [naam kind 2] uiteindelijk in het huis van [naam eiser] aangetroffen. In de tussentijd is door de echtgenote van [naam eiser] Veilig Thuis gebeld. In overleg met Veilig Thuis heeft [naam eiser] contact gezocht met de Jeugdbescherming, omdat [naam kind 2] zou aangeven thuis te worden mishandeld.
2.5.
[naam kind 2] is meegenomen naar het politiebureau, waar zij, in aanwezigheid van Jeugdzorg, is herenigd met haar ouders.
2.6.
Op 16 november 2021 heeft [naam gedaagde] jegens [naam eiser] en zijn echtgenote aangifte gedaan van gijzeling/ontvoering van [naam kind 2]. In het proces-verbaal is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…) Omdat mijn dochter maar niet thuis kwam ben ik naar het adres van haar beste vriendin en tevens klasgenoot gegaan. Deze vriendin is genaamd [naam kind 1]. (…) Ik weet niet meer precies hoe laat ik daar was. Ik trof daar de vader van [naam kind 1] en [naam kind 1] zelf. Zij gaven aan dat mijn dochter daar niet was. (…) Diverse mensen zijn in de wijk gaan zoeken waaronder ook een tante van mijn dochter. Deze is genaamd [naam 1] (…). [naam 1] is samen met haar zoontje van 10 jaar ook aan de deur geweest bij [naam kind 1]. (…) [naam 1] trof op het adres de vader en moeder van [naam kind 1] aan. Nogmaals gaven zij aan dat zij mijn dochter niet hadden gezien.
Uiteindelijk is mijn dochter omstreeks 19:15 uur diezelfde dag aangetroffen. Mijn man en ik zijn die avond op het politiebureau Capelle aan den IJssel herenigd met onze dochter. Hier was jeugdzorg bij aanwezig. Een medewerker van Jeugdzorg, genaamd [naam 2], vertelde mij dat mijn dochter bij iemand was die wij niet zouden kennen. Jeugdzorg mocht verder geen informatie geven. Door deze personen zou er omstreeks 17:00 uur contract zijn opgenomen met Jeugdzorg. Zij hadden onder andere verteld dat mijn dochter thuis zou worden mishandeld. Ik zag ook dat mijn dochter andere kleding aan had. Bleek dat mijn dochter zich had gedoucht en andere kleding aan had gedaan. Aangezien Jeugdzorg geen reden zag voor verder onderzoek zijn wij die avond met mijn dochter naar huis gegaan. Mijn dochter was erg moe en emotioneel. Ik had zoveel vragen echter wilde ik ook dat mijn dochter zou gaan rusten.
De volgende ochtend, vrijdag 5 november 2021 begon mijn dochter te praten. Mijn dochter vertelde dat zij ten tijde van de vermissing in het huis van [naam kind 1] was. [naam kind 1] had gezegd dat mijn dochter met haar mee moest omdat er was met haar moeder aan de hand was. Dit was gelijk na gymles. Uiteraard schrok ik hier heel er van. Zowel [naam 1] als ik zijn die dag bij [naam kind 1] aan de deur geweest. Mijn dochter vertelde dat de moeder van [naam kind 1] allemaal vragen had gesteld. Mijn dochter vertelde dat het rare vragen waren. Mijn dochter vertelde ook dat zij moest douchen van de moeder van [naam kind 1]. De reden daarvan is niet duidelijk. Mijn dochter vertelde ook dat zij had gehoord dat ik aan de deur was geweest alleen mocht zij van de moeder van [naam kind 1] niet naar mij toe. Mijn dochter vertelde mij dat zij dat wel toen graag wilde. Mijn dochter vertelde ook dat zij had gehoord dat [naam 1] aan de deur was geweest bij [naam kind 1]. Mijn dochter wilde toen naar buiten rennen echter werd zij door de moeder van [naam kind 1] tegengehouden. Mijn dochter vertelde dat zij bang was, dit kwam doordat zij niet naar mij toe mocht toen ik aan de deur stond. Ook moest zij allemaal vragen en antwoorden herhalen die die moeder had gezegd. Dit zou onder andere gaan over dat zij thuis zou worden mishandeld. Mijn dochter vertelde mij dat zij bang was dat zij mij nooit meer zou zien. Zij was zelfs zo bang dat zij niet met Jeugdzorg durfde te praten. Ik weet ook niet wat mijn dochter in de woning bij [naam kind 1] al die tijd heeft gedaan. [naam kind 1] is daar erg terughoudend in. Ik wil haar ook niet overladen met vragen. (…)
Ik kan u vertellen dat alles een enorme impact heeft op het hele gezin. Wij zijn bij de huisarts geweest en hebben een verwijzing voor een psycholoog gekregen. Op dit moment zijn er met school afspraken over afwijkende breng en haar momenten van mijn kinderen. Ik wil absoluut niet geconfronteerd worden met de ouders van [naam kind 1]. De ouders hebben de spullen van mijn dochter later nog naar school gebracht, echter mis ik nog steeds de huissleutel die mijn dochter bij zich had.
Ik wil dat de politie een strafrechtelijk onderzoek start. Ik wil dat de ouders van [naam kind 1] strafrechtelijk worden vervolgd voor onttrekking aan het ouderlijk gezag. Zij wisten dat mijn dochter vermist was en dat ik mij zorgen maakte. Tevens wil ik dat zij worden vervolgd voor wederrechtelijke vrijheidsberoving. Mijn dochter is tegen haar wil in het huis van de ouders van [naam kind 1] gehouden. Mijn dochter had kenbaar gemaakt dat zij naar mij wilde en ook naar haar tante die later aan de deur stond. (…)”
2.7.
[naam gedaagde] heeft vervolgens bij de voetbalvereniging [naam voetbalvereninging], waar [naam eiser] trainer is van de zoon van [naam gedaagde], via een klachtformulier een melding gemaakt.
2.8.
[naam eiser] heeft [naam kind 1] ondertussen van [naam basisschool] gehaald en zij gaat nu naar een andere basisschool en zit niet meer bij [naam kind 2] in de klas. De jongste zoon van [naam eiser] gaat nog wel naar [naam basisschool].
2.9.
In de ochtend van 3 februari 2022 heeft er tussen partijen een incident plaatsgevonden op het schoolplein van [naam basisschool]. Volgens [naam eiser] heeft [naam gedaagde] hierbij de woorden “Je hebt mijn kind ontvoerd” en “viezerik” of woorden van gelijke strekking gebruikt.
2.10.
[naam gedaagde] heeft op 7 februari 2022 aangifte tegen [naam eiser] gedaan van het incident en daarbij verklaard dat [naam eiser] haar onder andere toeriep dat zij een vieze kindermishandelaar was en haar dochter een slang en dat hij vervolgens een harde trap tegen de auto van [naam gedaagde] gaf waardoor een deuk aan de rechterzijde van de auto is ontstaan.
2.11.
Bij brief van 16 februari 2022 heeft mr. Bargerman namens [naam eiser] voor zover van het volgende aan [naam gedaagde] bericht:
“(…) Cliënt constateert dat u nadien op de school van uw dochter, [naam basisschool], en op de voetbalclub waar cliënt trainer is, [naam voetbalvereninging], berichten verspreidt dat uw dochter door cliënt ‘ontvoert’ zou zijn. Voorts heeft u de voetbalclub verzocht cliënt te ontslaan in verband met de door u gestelde ontvoering. (…)
Dat cliënt uw dochter zou hebben ontvoerd is onjuist en wordt uitdrukkelijk door cliënt betwist. De insinuatie dat cliënt ontuchtige handelingen met uw dochter zou hebben gepleegd, door cliënt ‘viezerik’ te noemen, is eveneens onwaar.
Cliënt beschikt onder andere over een audio-opname waarbij uw dochter tegen de politie verklaart dat zij thuis wordt mishandeld en dat zij niet naar huis wil gaan. (…)”
2.12.
[naam gedaagde] is in voornoemde brief gesommeerd om het verspreiden van deze berichten te staken en binnen vijf dagen een rectificatie te verzenden naar de basisschool en de voetbalvereniging. Bij brief van 22 februari 2022 heeft mr. Bargerman [naam gedaagde] nogmaals een sommatie gestuurd. [naam gedaagde] heeft niet op de sommaties gereageerd.
2.13.
Bij brief van 10 maart 2022 heeft het Openbaar Ministerie aan mr. Smeets bericht dat de aangifte van [naam gedaagde] van 16 november 2021 niet verder in behandeling wordt genomen omdat er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om het handelen van de ouders van [naam kind 1] te kwalificeren als opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam kind 2]. De Officier van Justitie heeft daarnaast bericht dat de ouders van [naam kind 1] met betrekking tot het strafbare feit van het onttrekken van [naam kind 2] aan het ouderlijk gezag niet zullen worden vervolgd omdat dat niet opportuun wordt geacht.
2.14.
[naam gedaagde] heeft tegen het besluit van het Openbaar Ministerie van 10 maart 2022 een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. Met betrekking tot de aangifte van [naam gedaagde] van 7 februari 2022 loopt het onderzoek nog.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde] te veroordelen tot het staken en gestaakt houden van het verspreiden van berichten die inhouden dat [naam eiser] de dochter van [naam gedaagde] zou hebben ontvoerd en/of berichten dat [naam eiser] een ‘kinderontvoerder’ zou zijn en/of berichten met de strekking dat [naam eiser] ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd bij de dochter van [naam gedaagde], onder verbeurte van een dwangsom;
[naam gedaagde] te veroordelen tot het doen van een rectificatie, inhoudende:
“Hierbij bied ik, [naam gedaagde], mijn excuses aan voor de onjuiste berichtgeving die ik heb verspreid ten aanzien van de heer ik heb bericht dat [naam eiser] mijn dochter zou hebben ontvoerd en ik heb de suggestie gewekt dat ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Deze uitlatingen zijn onjuist en daar is niets van waar. Ik zal deze beschuldigingen niet meer herhalen.
Ik heb mij niet beseft welke gevolgen het verspreiden van deze onwaarheden voor [naam eiser] heeft. Daarom verzoek ik u vriendelijk om dit bericht te publiceren c.q. te verspreiden rondom alle ouders en leden, zodat voor iedereen duidelijk is dat iets dergelijks nimmer is voorgevallen.”
en deze rectificatie per post en per e-mail te verzenden naar het bestuur van de basisschool [naam basisschool], alsmede het bestuur van de voetbalvereniging [naam voetbalvereninging] binnen vijf dagen na een te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom;
3. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [naam eiser] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is op grond van artikel 254 Rv in alle spoedeisende zaken
waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt
vereist, bevoegd deze te geven. Van een spoedeisende zaak in hiervoor bedoelde zin is
sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een
bodemprocedure afwacht. Met de stelling van [naam eiser] dat hij schade leidt zolang de mededelingen van [naam gedaagde] niet worden gerectificeerd en de vrees bestaat dat deze door [naam gedaagde] worden herhaald is het spoedeisend belang bij het gevorderde gegeven. Of de vorderingen van [naam eiser] op materiële gronden kunnen worden toegewezen wordt hierna beoordeeld.
4.2.
[naam eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde] onrechtmatig jegens hem handelt door te verkondigen dat [naam eiser] haar dochter heeft ontvoerd en dat hij ontuchtige handelingen bij haar zou hebben gepleegd. [naam gedaagde] verspreid welbewust deze onjuiste informatie, nu voor de stellingen van [naam gedaagde] geen enkele feitelijke grondslag bestaat. Met het onverminderd doorgaan van deze uitlatingen maakt [naam gedaagde] inbreuk op de goede naam, reputatie en eer van [naam eiser]. Dit heeft ernstige (potentiële) gevolgen voor [naam eiser] in de privésfeer.
4.3.
[naam gedaagde] stelt hiertegenover dat van een situatie waarin de uitlatingen onverminderd doorgaan geen sprake is. De uitlatingen die [naam gedaagde] heeft gedaan bij de voetbalvereniging en op het schoolplein tijdens het incident op 3 februari 2022 moeten worden gezien tegen de achtergrond van de lopende aangifte tegen [naam eiser] en naar aanleiding van wat [naam kind 2] na het voorval in november 2021 allemaal heeft verklaard. [naam gedaagde] stelt zich daarnaast op het standpunt dat een kort geding zich niet leent voor onderhavig geschil nu [naam eiser] geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde, er reeds een procedure bij het Hof aanhangig is en het incident van 3 februari 2022 nog onderwerp is van een politieonderzoek. Als de stellingen van [naam eiser] juist zouden zijn dan had het doen van aangifte door hem voor de hand gelegen. Dat heeft hij nagelaten. In tegenstelling tot wat [naam eiser] stelt zijn het juist [naam eiser] en zijn partner die [naam gedaagde] steeds agressief benaderen, lastig vallen en belasteren.
4.4.
Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat op grond van artikel 10 EVRM aan een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Tegenover het recht op vrijheid van meningsuiting, staat in dit geval het recht van [naam eiser] op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, waaronder begrepen is de bescherming van de eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze, in beginsel gelijkwaardige, rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt moet worden gevonden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In dit kort geding gaat het om de vraag of [naam gedaagde], mede met het oog op de belangen van [naam eiser], voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het doen van haar uitlatingen. Hiertoe is in de eerste plaats van belang of de uitlatingen voldoende steun vinden in de (op dat moment) bekende feiten.
De vordering tot het staken en gestaakt houden van het verspreiden van berichten is slechts toewijsbaar voor zover de uitlatingen van [naam gedaagde] onrechtmatig zijn.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake is van een situatie waarin [naam gedaagde] onverminderd doorgaat met het verspreiden van berichten die inhouden dat [naam eiser] de dochter van [naam gedaagde] zou hebben ontvoerd en dat [naam eiser] ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd bij de dochter van [naam gedaagde]. Ter terechtzitting is vast komen te staan dat er zich twee momenten hebben voorgedaan waarbij [naam gedaagde] uitlatingen heeft gedaan die inhouden dat [naam eiser] de dochter van [naam gedaagde] heeft ontvoerd. Van structurele uitlatingen aan de zijde van [naam gedaagde] is niet gebleken.
4.6.
Het eerste moment betreft de melding van [naam gedaagde] bij de voetbalvereniging in november 2021. [naam gedaagde] heeft onbetwist ter zitting verklaard dat zij bij de voetbalvereniging heeft aangegeven dat zij niet wilde dat [naam eiser] haar zoon nog training zou geven. Het is vervolgens de voetbalvereniging geweest die van [naam gedaagde] meer informatie wilde en naar aanleiding van de door de vereniging gestelde vragen heeft [naam gedaagde] verteld wat er volgens haar op 4 november 2021 heeft plaatsgevonden. Productie 2 bij dagvaarding is daarvan kennelijk een gespreksverslag, zonder dat duidelijk is tussen wie het gesprek precies heeft plaatsgevonden. Dat dit gespreksverslag is verspreid en zo ja wat daarbij de kring van verspreiding is geweest is niet gebleken. Dat [naam eiser] hierdoor in zijn eer en goede naam is aangetast is dan ook onvoldoende aannemelijk. [naam eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij schade lijdt door de melding van [naam gedaagde], maar waar deze schade precies uit bestaat is niet door [naam eiser] nader uiteengezet of onderbouwd. De zoon van [naam gedaagde] is immers van team gewisseld en uiteindelijk gestopt met voetbal bij de voetbalvereniging en [naam eiser] is nog steeds trainer bij de betreffende vereniging.
4.7.
Het tweede moment betreft het incident tussen partijen dat op 3 februari 2022 heeft plaatsgevonden. [naam eiser] stelt dat [naam gedaagde] hierbij de woorden “Je hebt mijn kind ontvoerd” en “viezerik” heeft gebruikt. Ter onderbouwing hiervan heeft [naam eiser] twee schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd. [naam gedaagde] heeft een heel andere lezing van het gebeurde en stelt dat het [naam eiser] was die haar op het schoolplein benaderde en heeft uitgescholden waarna zij in reactie hierop hem heeft uitgescholden. [naam gedaagde] stelt voorts dat [naam eiser] tijdens het incident haar auto heeft beschadigd. Dit is door [naam eiser] niet betwist en hij heeft zelfs aangeboden de door hem aangebrachte schade te willen vergoeden. Overwogen wordt het volgende. Wat zich precies tijdens de aanvaring heeft voorgedaan, wie van partijen is begonnen en welke partij het bij het rechte eind heeft kan op grond van de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld. Daarvoor is onderzoek naar de feiten en omstandigheden nodig en mogelijk bewijslevering, waarvoor de onderhavige kort geding procedure gegeven haar beperkte karakter niet de mogelijkheid biedt. Bovendien is het politieonderzoek naar het incident nog niet afgerond. Dat [naam gedaagde] met haar uitlatingen tijdens het incident onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld is op voorhand onvoldoende aannemelijk, nog daargelaten dat van verspreiding van de berichten geen sprake is nu beide partijen bij het incident aanwezig waren.
4.8.
Nu er feitelijk gezien recentelijk maar één incident heeft plaatsgevonden, het incident op 3 februari 2022, en het politieonderzoek naar aanleiding van dit incident nog loopt, het onvoldoende aannemelijk is dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiser] en [naam eiser] de door hem gestelde geleden schade niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op dit moment een ordemaatregel te treffen. De eerste vordering wordt daarom afgewezen. Ook voor een rectificatie ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. De voorzieningenrechter neemt hierbij in overweging dat de feitelijke toedracht van het voorval op 4 november 2021 niet te achterhalen valt, maar dat wel duidelijk is dat er dingen gebeurd zijn aan de zijde van [naam eiser] die vragen oproepen. Nu de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering bij het hof en het politieonderzoek nog lopen is het gevorderde ook voorbarig te achten en is er op dit moment geen plaats voor een rectificatie. Tot slot merkt de voorzieningenrechter, wellicht ten overvloede, op dat een afgedwongen excuses niet als een oprecht excuses kan worden aangemerkt.
4.9.
[naam eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.
2180/2009