ECLI:NL:RBROT:2022:387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/4193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een illegale seksinrichting in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die huurder is van een woning, en de burgemeester van Rotterdam, die een spoedsluiting van de woning heeft bevolen. De sluiting volgde op meldingen van illegale activiteiten in de woning, waaronder het exploiteren van een seksinrichting zonder vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 en de Nota prostitutie en seksbranche Rotterdam 2015. De eiser voerde aan dat de sluiting onrechtmatig was, omdat er geen sprake zou zijn van een seksinrichting en dat de controle door de politie onrechtmatig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten tot sluiting, gezien de omstandigheden en de ernst van de overtredingen. De rechtbank concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan het algemeen belang. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. C. Car),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting Woonstad Rotterdam, te Rotterdam,
(gemachtigde: mr. P.A. Beekman).

Procesverloop

In het besluit van 26 februari 2021 (primair besluit I) heeft verweerder een spoedsluiting bevolen van de woning aan de [adres] (de woning) voor de duur van één maand.
In het besluit van 24 maart 2021 (primair besluit II) heeft verweerder een verlenging van de sluiting van de woning bevolen voor de duur van twee maanden aansluitend aan de spoedsluiting, te weten tot en met 25 mei 2021.
In het besluit van 21 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, in aanwezigheid van [naam 1]. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, in aanwezigheid van [naam 2].

Overwegingen

1. Eiser staat bij de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres van de woning en hij huurt de woning van Stichting Woonstad Rotterdam, de eigenaar van de woning. Op 6 januari 2021 kwam bij de politie-eenheid Rotterdam een melding binnen dat in de woning een mevrouw woont die een dame in dienst heeft voor sekswerk. De melder heeft de afgelopen drie uur vijf mannen naar binnen zien gaan. Op 24 februari 2021, omstreeks 16.30 uur, heeft de afdeling vreemdelingenpolitie identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie-eenheid Rotterdam naar aanleiding van deze melding een controle uitgevoerd in de woning, omdat mogelijk sprake zou zijn van het exploiteren van een seksinrichting zonder dat daarvoor een vergunning is verleend. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 25 februari 2021 (de rapportage).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er gelet op de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (APV) en de Nota prostitutie en seksbranche Rotterdam 2015 (de Nota), aanleiding bestond om het pand met spoedeisende bestuursdwang te sluiten. De illegale situatie in het pand moest namelijk direct worden beëindigd, en recidive en verdere aantasting van de openbare orde en de woon- en leefsituatie moest worden voorkomen. Ook was verdere sluiting van het pand noodzakelijk omdat de eigenaar het huurcontract met eiser nog niet had verbroken en onvoldoende duidelijk was dat en op welke manier herhaling wordt voorkomen, om de al maanden bestaande rol van het pand als illegale seksinrichting ongedaan te maken en de loop van klanten op het pand eruit te halen. Verweerder heeft het algemeen belang laten prevaleren boven de persoonlijke belangen van eiser, en stelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij had moeten afzien van sluiting.
3. Eiser voert aan dat bij de controle de woning onrechtmatig is binnengetreden, omdat niet wordt voldaan aan de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). In de rapportage is vermeld dat de in de woning aanwezige persoon toestemming zou hebben gegeven om de woning binnentreden. Eiser stelt dat dit niet mogelijk is, aangezien deze persoon enkel Portugees, en geen Nederlands of Engels, spreekt. Ook ontbreekt er een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie en was geen sprake van een situatie waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en goederen dreigde.
Verder voert hij aan dat er geen grondslag is om de woning te sluiten. Er was namelijk geen sprake van een seksinrichting dan wel seksbedrijf. De woning betreft een appartement met een gezamenlijke galerij, het enkel in- en uitlopen van mensen is onvoldoende om te spreken van een seksinrichting. Ook wordt in de advertentie op de website niets vermeld over een seksinrichting. Daarnaast is de prostituee op geen enkele wijze werkzaam geweest voor eiser en daarom kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat er sprake is van een seksbedrijf. De woning is ook geen voor publiek toegankelijke locatie, er is niet gebleken dat de dame dit werk via andere mensen doet, dat er sprake is van financiële afspraken tussen haar en derden, dat anderen haar telefoon beantwoorden of dat er sprake was van aanloop op de woning.
Daarnaast had verweerder, als wel sprake was van een seksinrichting, moeten volstaan met een waarschuwing. Des te meer nu verweerder alvorens tot sluiting over te gaan geen contact met eiser heeft opgenomen, zodat hij geen toelichting op de situatie heeft kunnen geven. Uit de verklaring van de prostituee kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van misbruik en eiser geen betrokkenheid dan wel wetenschap had van wat zich in de woning afspeelde. Er was geen sprake van een ernstige verstoring van de openbare orde door gedragingen van eiser. Ook had het persoonlijk belang van eiser zwaarder moeten wegen dan het handhavingsbelang van verweerder. Eiser staat onder bewind, is 49 jaar oud, heeft corona gehad, heeft diabetes en heeft een geregelde levensstijl nodig. Hij kan, ook vanwege het coronavirus, niet op straat zwerven en is bij niemand welkom.
4. De rechtbank constateert dat de beroepsgronden zich beperken tot het besluit de woning te sluiten en dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de verlenging van de sluiting. In wat hierna volgt zal de rechtbank dus niet ingaan op de verlenging van de sluiting.
5. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
6. Vooropgesteld wordt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625, volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs aanleiding geeft tot het afwijken van dit uitgangspunt. De rapportage is op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt, zodat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de daarin opgenomen bevindingen en het aan eiser is om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van de rapportage niet juist is.
Het binnentreden
7.1
Ten eerste moet worden beoordeeld of de woning rechtmatig is binnengetreden.
7.2
Uit de rapportage blijkt dat de medewerkers van de AVIM bij de woning hebben aangebeld/aangeklopt. Na enige tijd kwam een Engelssprekende vrouw aan de voordeur die aangaf geen sleutels van de deur te hebben. Zij heeft op aanwijzing van één van de medewerkers een raam geopend, zodat de woning kon worden betreden. De medewerker heeft zich gelegitimeerd en het doel en de komst medegedeeld. Nadat de aanwezige vrouw de voordeursleutel had gevonden, deed zij de deur open en liet zij de andere medewerker binnen, waarna de controle is uitgevoerd.
7.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de aanwezige vrouw Engels sprak. Met name nu uit het dossier ook blijkt dat deze vrouw in een seksadvertentie op de website [website] (de website) door het gebruik van de Engelse vlag aangeeft dat zij in het Engels kan communiceren. Verder is ook niet gebleken van schending van de in artikel 1 van de Awbi neergelegde vereisten voor binnentreden, aangezien voldoende duidelijk is hoe de controle heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage blijkt dat de aanwezige vrouw het raam en de deur heeft geopend voor de toezichthouders en de toezichthouders heeft binnengelaten. Hieruit kan worden afgeleid dat zij toestemming gaf om de woning te betreden. Verweerder heeft de bevindingen uit de rapportage aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond faalt.
Bevoegdheid
8.1
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of verweerder bevoegd was om de woning te sluiten.
8.2
Uit de rapportage blijkt dat de in de woning aanwezige vrouw onder andere heeft verklaard ongeveer één maand in de woning te verblijven, hiervoor in natura te betalen en niet in de woning ingeschreven te staan in de brp. Ze verklaart vrijwillig in de prostitutie te werken en haar klanten te ontvangen in de grote slaapkamer. De andere slaapkamer zou in gebruik zijn bij een tweede vrouw. Verder blijkt uit de rapportage dat de woning is voorzien van twee slaapkamers die zijn ingericht als werkkamer met opgemaakt bed, condooms, tissues en glijmiddel. Er werd een bedrag van € 250,- aangetroffen in biljetten van € 50,-. In een van de kamers werden in een afvalemmer gebruikte tissues en losgescheurde condoomverpakkingen aangetroffen. Bij het zoekend rondkijken in de woning zijn geen sporen aangetroffen van mannelijke bewoning, zoals herenkleding, herenschoenen of mannelijke toiletartikelen. Uit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen vrouw een seksadvertentie had op de website. Hieruit was op te maken dat zij trio’s aanbood met een andere vrouw, van wie de advertentie ook is gevonden. Tijdens de controle is het contactnummer uit de advertentie ingetoetst op de diensttelefoon, waarna is gezien en gehoord dat de telefoon die op de tafel in de woonkamer lag overging.
8.3
Niet in geschil is dat er geen vergunning was voor het exploiteren van een seksbedrijf. Gelet op de rapportage heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er wel sprake was van het exploiteren van een seksbedrijf en de woning kon worden aangemerkt als seksinrichting, omdat in de woning bedrijfsmatig gelegenheid tot prostitutie wordt geboden. Hiervoor is van belang dat uit de rapportage blijkt dat de aangetroffen vrouw en de vrouw over wie zij vertelt niet ingeschreven stonden in de brp in de woning, klanten ontvingen in de woning om inkomsten te genereren en zij hiervoor adverteerden. Bovendien komen de bevindingen uit de rapportage overeen met de melding bij de politie. Dit betekent dat sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, van de APV en verweerder bevoegd was om sluiting van de woning te bevelen. Verweerder was gelet op de APV niet verplicht om contact met eiser op te nemen alvorens tot sluiting over te gaan. Dat verweerder dit niet heeft gedaan, betekent dus niet dat verweerder niet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Ook deze beroepsgrond faalt.
Noodzakelijkheid
9.1
Vervolgens dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aangetroffen situatie verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het noodzakelijk was om het pand met spoedeisende bestuursdwang te sluiten. Verweerder mocht ervan uitgaan dat er in het pand klanten zijn ontvangen en dat er sprake is van een loop naar het pand. Verweerder heeft zich dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk is om het pand tijdelijk te sluiten om een einde te maken aan de situatie, de rol van het pand als illegale seksinrichting ongedaan te maken, herhaling te voorkomen en ook verdere nadelige effecten ervan op het openbare leven en andere lokale omstandigheden te voorkomen. De aanwezigheid van een illegale seksinrichting heeft namelijk een aanzuigende werking met betrekking tot andere illegale praktijken waardoor een gevoel van onveiligheid en maatschappelijke onrust kan ontstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
10.1
Als sluiting van de woning noodzakelijk wordt geacht, neemt dit niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
10.2
De rechtbank stelt voorop dat persoonlijke verwijtbaarheid aan de zijde van eiser niet vereist is om van de bevoegdheid om tot sluiting van het pand over te gaan gebruik te maken (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:90). Dit neemt niet weg dat aan de voor eiser mogelijk zeer ingrijpende gevolgen een zwaar gewicht dient te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Hierbij dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van het pand evenredig was, en niet met een andere, minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan. Verweerder heeft het algemeen belang bij het zo snel mogelijk een einde maken aan de illegale seksinrichting en het beëindigd houden daarvan zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Dat een bewoner de woning moet verlaten is inherent aan een sluiting van een woning en dit kan op zichzelf geen bijzondere omstandigheid zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2026). Bovendien is niet gebleken dat eiser een bijzondere binding heeft met de woning. De enkele stelling van eiser dat hij diabetes heeft en corona heeft gehad, op leeftijd is en een geregelde levensstijl nodig heeft, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft zijn medische situatie verder ook niet onderbouwd. Verweerder heeft in de situatie met betrekking tot de coronacrisis ook geen aanleiding hoeven zien om van de sluiting van de woning af te zien. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk zou zijn om aan een veilige verblijfplaats te komen. Des te meer nu eiser op zitting heeft aangegeven dat hij weinig thuis is en iedere week een aantal nachten bij zijn vriendin verblijft. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

De Algemene wet op het binnentreden luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 1
1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden.
De Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 3:2 Begripsbepaling
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
(…)
- seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;
- seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;
(…)
Artikel 3:3 Vergunning
1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning.
(…)
Artikel 3:9a Sluiting van een seksinrichting
1.
Het bevoegde bestuursorgaan kan een seksinrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren, indien het seksbedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning danwel een van de in artikel 3:9 tweede lid onder h, i en j, genoemde situaties zich voor doet.