ECLI:NL:RBROT:2022:3871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
8891617 CV EXPL 20-5778
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Agentuurovereenkomst en geschil over provisie tussen handelsagent en scheepsbouwconcern

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, die optreedt als handelsagent voor Damen Shipyards Gorinchem B.V., en de gedaagde, Damen zelf. De eiser vordert betaling van een commissie van ten minste € 1.600.000,- op basis van een agentuurovereenkomst die hij met Damen heeft gesloten. De overeenkomst is oorspronkelijk aangegaan op 14 januari 2003 en later verlengd. De eiser stelt dat hij recht heeft op provisie voor de verkoop van schepen aan Société de Transport Lagunaire (STL), een klant die volgens hem onder de overeenkomst valt. Damen betwist dit en stelt dat de overeenkomst niet als agentuurovereenkomst kan worden gekwalificeerd, maar als een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst wel degelijk als agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd en dat deze na 1 juli 2009 is voortgezet. Echter, de kantonrechter komt tot de conclusie dat de eiser geen recht heeft op de gevorderde provisie, omdat STL niet binnen de in de overeenkomst genoemde klantenkring valt. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 8891617 CV EXPL 20-5778
datum uitspraak: 12 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. A.J. Spiegeler,
tegen
Damen Shipyards Gorinchem B.V.,
vestigingsplaats: Gorinchem,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. S.M. Oude Alink en T.A. Uildriks.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Damen’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het vonnis in het incident van 27 mei 2021 tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten en de daarin genoemde processtukken;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • het vonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eiser], met bijlagen;
  • de akte van Damen, met één bijlage.
1.2.
Op 10 januari 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Partijen hebben vervolgens verzocht de zaak aan te houden in verband met schikkingsonderhandelingen. Bij e-mailbericht van 25 januari 2022 hebben de gemachtigden van Damen de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen.

2..De feiten

2.1.
Damen is een internationaal scheepsbouwconcern. Damen is onder andere actief in Ivoorkust.
2.2.
Op 14 januari 2003 hebben partijen een overeenkomst voor de duur van een jaar gesloten getiteld ‘Convention de représentation commerciale’. Blijkens die overeenkomst treedt [eiser] op als vertegenwoordiger van Damen ten aanzien van lopende en toekomstige projecten voor de Port Autonome d’Abidjan (de haven van Abidjan; hierna: PAA).
2.3.
Op 1 juli 2007 hebben partijen een zogenoemd ‘Contrat de Représentation’ gesloten (hierna: de Overeenkomst), waarin zij zijn overeengekomen dat [eiser] vanaf 1 juli 2007 aan Damen diensten verleent als handelsagent
(“agent commercial”). De overeenkomst houdt voorts, samengevat weergegeven en voor zover relevant, het volgende in.
2.3.1.
In artikel 1.1. is opgenomen dat [eiser] gerechtigd is om Damen in Ivoorkust exclusief te vertegenwoordigen bij de verkoop van alle producten en diensten van Damen aan de volgende klanten: (1) La Marine Nationale, (2) PAA en (3) La Direction de les Affaires Maritimes (hierna: Maritieme Zaken). Voorts is in artikel 1.1. opgenomen dat indien nodig een addendum bij de Overeenkomst zal worden vastgesteld voor alle andere potentiële klanten in het gebied.
2.3.2.
Artikel 2.1. in verbinding met artikel 2.2. bepaalt dat [eiser] wordt aangesteld als handelsagent teneinde alle belangen van Damen te behartigen en de verkoop van producten van Damen te bevorderen zoals omschreven in artikel 1.
2.3.3.
Artikel 2.2. bepaalt dat de overeenkomst een looptijd heeft van twee jaar, verlengd kan worden en alle producten en diensten omvat zoals omschreven in artikel 1.
Een tweede artikel 2.2. (hierna te beschouwen als 2.3.) bepaalt dat [eiser] Damen dient te informeren over de verschillende ontwikkelingen in de markt en over de ontwikkelingen in lopende projecten en dient te assisteren bij de uitwerking van offertes, inschrijvingen en contractonderhandelingen.
2.3.4.
In artikel 3.1. is opgenomen dat [eiser] een beloning zal ontvangen van 2,5% over alle (verkochte) schepen en 7,5% over alle andere door Damen uitgevoerde orders zoals genoemd in artikel 1, indien de order is betaald door de koper en de overeenkomst gesloten is gedurende de Overeenkomst door tussenkomst
(“par l’intermédiaire”) van [eiser]. Voormeld artikel bepaalt voorts dat deze percentages per 1 januari 2008 worden verhoogd naar 5% respectievelijk 10%.
2.3.5.
In artikel 5 is opgenomen dat de Overeenkomst slechts schriftelijk en met toestemming van beide partijen kan worden gewijzigd.
2.4.
Bij e-mailbericht van 13 februari 2014 heeft [eiser] aan de toenmalige regionaal directeur Afrika van Damen, [naam 1] (hierna: [naam 1]), in bijlage een krantenartikel doen toekomen over de toekomstige oprichting van een waterbusonderneming om het openbaar vervoer in de lagune van Abidjan te exploiteren. De nadien opgerichte waterbusonderneming is de in Ivoorkust gevestigde Société de Transport Lagunaire (hierna: STL), een dochteronderneming van de eveneens in Ivoorkust gevestigde SNEDAI-groep.
2.6.
Tussen Damen, de SNEDAI-groep en STL hebben onderhandelingen plaatsgevonden, die hebben geresulteerd in de verkoop in 2016 door Damen aan STL van, in ieder geval, 16 ferry’s en acht pontons.
2.7.
Een verklaring van de toenmalig regionaal directeur Afrika van Damen, [naam 2] (hierna: [naam 2]) van 2 februari 2015, gericht ‘aan wie het aangaat’, vermeldt dat
“MEDIATRANS”(hierna: Mediatrans) is benoemd tot haar vertegenwoordiger voor de acquisitie van schepen voor STL met ingang van 2 februari 2015 voor de duur van één jaar.
2.8.
In een brief aan [eiser] van 22 december 2021 van de Kamer van Koophandel van Abidjan staat vermeld dat de vennootschap Mediatrans, gevestigd in Abidjan, op 2 februari 2016 is ingeschreven in het handelsregister van Abidjan.
2.9.
Op 1 februari 2016 zijn Damen en Mediatrans een ‘Services Provider Agreement’ (hierna: SPA) overeengekomen, uit hoofde waarvan Mediatrans optreedt als ‘consultant’ van Damen met als doel Damen te adviseren en te assisteren ter zake van de beoogde overeenkomsten tussen Damen en STL.
2.10.
Mediatrans heeft Damen uit hoofde van de SPA een factuur d.d. 5 februari 2016 ten bedrage van € 198.000,- doen toekomen in verband met de bestelling door STL van acht Damen pontons voor een totaalbedrag van € 2.200.000,-.
2.11.
Mediatrans heeft Damen uit hoofde van de SPA voorts een factuur d.d. 10 juni 2016 ten bedrage van € 750.000,- doen toekomen in verband met de aankoop door STL van 16 Damen ferry’s.
2.12.
Bij brieven van 5 juli 2018, 27 november 2019 en 23 oktober 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] jegens Damen aanspraak gemaakt op betaling aan [eiser] van een commissie van ten minste € 1.600.000,- op grond van artikel 3.3 van de Overeenkomst.
2.13.
Damen heeft de aanspraken van [eiser] op commissie van de hand gewezen op de grond dat de vordering niet onder de Overeenkomst valt, omdat deze is verlengd noch voortgezet en los daarvan de levering van schepen door Damen aan STL buiten de reikwijdte van artikel 1.1 van de Overeenkomst valt, aangezien de Overeenkomst alleen ziet op de drie in dat artikel genoemde klanten.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
primair
  • voor recht te verklaren dat Damen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de Overeenkomst c.q. de overeenkomst met [eiser];
  • Damen te bevelen om, onmiddellijk na betekening van het vonnis, haar verplichting uit de Overeenkomst na te komen en aan [eiser] een bedrag van ten minste € 1.600.000,- aan commissie te voldoen, te vermeerderen met het bedrag uit het hierna vermelde rapport en te vermeerderen met incassokosten en wettelijke rente;
  • Damen te veroordelen om binnen twintig dagen na betekening van het vonnis rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot de omzet en winst die zij heeft gegenereerd door de verkoop van producten aan STL, alsmede de aftersales. Hiertoe dient Damen een rapport op te leveren dat is opgesteld door een accountant (RA of AA), een en ander onder verbeurte van een dwangsom;
subsidiair
  • voor recht te verklaren dat Damen aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
  • Damen te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden schade in de vorm van afdracht van een gedeelte van de omzet die Damen heeft behaald als gevolg van de werkzaamheden van [eiser] en ook in de toekomst nog zal behalen;
primair en subsidiair
  • Damen te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. De tussen partijen gesloten Overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW. Na afloop van de overeengekomen termijn van twee jaar is de agentuurovereenkomst door beide partijen voortgezet. Op grond van artikel 7:436 BW is hierdoor een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden ontstaan. Door tussenkomst van [eiser] zijn er meerdere overeenkomsten tussen Damen en STL tot stand gekomen betreffende de verkoop van producten en diensten van Damen aan STL. [eiser] mocht ervan uitgaan dat het toepassingsbereik van de Overeenkomst met betrekking tot de klantenkring was verruimd en zich ook uitstrekt tot STL. Op grond van de overeenkomst alsmede op grond van artikel 7:431 lid 1 sub a BW heeft [eiser] recht op provisie. Damen is haar verplichting tot betaling van de verschuldigde provisie niet nagekomen. Damen voldoet tevens niet aan haar wettelijke verplichting tot het verstrekken van een schriftelijke opgave omtrent de verschuldigde provisie. Om de exacte hoogte van de provisieaanspraken van [eiser] te kunnen vaststellen dient Damen ex artikel 843a Rv te worden veroordeeld tot het verstrekken van bewijsstukken betreffende de verkoop van producten en diensten door Damen aan STL. [eiser] berekent de verschuldigde provisie op ten minste € 1.600.000,-. Subsidiair stelt [eiser] dat Damen toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende betalingsverplichting uit hoofde van de Overeenkomst, waardoor Damen ex artikel 6:74 BW verplicht is om de schade die [eiser] daardoor lijdt te vergoeden.
3.3.
Damen is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Damen betwist dat zij uit hoofde van de Overeenkomst provisie aan [eiser] verschuldigd is. Zij betwist dat de Overeenkomst een agentuurovereenkomst is. De Overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Voor zover geoordeeld wordt dat de Overeenkomst een agentuurovereenkomst is betwist Damen dat de Overeenkomst (stilzwijgend) is verlengd. De toepasselijkheid van artikel 7:436 BW is in artikel 2.2. van de Overeenkomst uitgesloten. Damen heeft de Overeenkomst niet feitelijk voortgezet. Damen betwist dat het toepassingsbereik van de Overeenkomst is uitgebreid buiten de drie daarin genoemde klanten en dat [eiser] daarvan mocht uitgaan. Omdat STL niet behoort tot de in de Overeenkomst vermelde klantenkring heeft [eiser] reeds om die reden geen recht op provisie uit hoofde van de Overeenkomst. Voor zover geoordeeld wordt dat de reikwijdte van de in de Overeenkomst vermelde klantenkring is uitgebreid, betwist Damen dat overeenkomsten tussen Damen en STL tot stand zijn gekomen door tussenkomst van [eiser]. [eiser] heeft evenmin recht op provisie op grond van artikel 7:431 lid 1 sub a BW. Het causaal verband tussen de gestelde tussenkomst van [eiser] en de overeenkomsten tussen Damen en STL ontbreekt. Daar komt bij dat artikel 7:431 lid 1 BW van regelend recht is en dat partijen in de Overeenkomst een afwijkende regeling hebben getroffen waarin is vastgelegd wanneer er recht is op provisie. Subsidiair, voor zover geoordeeld wordt dat Damen op grond van de Overeenkomst provisie aan [eiser] verschuldigd is, betwist Damen de hoogte van de gevorderde provisie. Meer subsidiair acht Damen het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] voor het verzenden van een enkel emailbericht op 13 februari 2014 aanspraak kan maken op het gevorderde bedrag. Uiterst subsidiair verzoekt Damen de provisie te matigen tot een redelijk bedrag. De vordering van [eiser] tot afschrift van een door Damen op te leveren en door een accountant op te stellen rapport dient te worden afgewezen, primair omdat [eiser] geen recht heeft op provisie en subsidiair omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 843a Rv. Damen verzoekt om een eventueel veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4..De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft woonplaats in Ivoorkust. De onderhavige zaak heeft dus internationale aspecten. De kantonrechter dient dan ook eerst te beoordelen of hem rechtsmacht toekomt en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2.
Als hoofdregel geldt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft (artikel 2 Rv). Gelet op de vestigingsplaats van Damen (Gorinchem) acht de kantonrechter zich op grond van de in artikel 2 Rv opgenomen hoofdregel in samenhang met artikel 99 Rv bevoegd kennis te nemen van de onderhavige vorderingen. Van een (stilzwijgende) forumkeuze ten behoeve van een andere rechter dan de Nederlandse is geen sprake.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat op grond van artikel 6 van de Overeenkomst de rechtsbetrekking tussen partijen wordt beheerst door Nederlands recht. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
4.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Damen is tekortgeschoten in de nakoming van een volgens [eiser] tussen partijen geldende agentuurovereenkomst.
4.5.
Allereerst is in geschil of de in 2007 gesloten Overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst (standpunt [eiser]) dan wel als een overeenkomst van opdracht (standpunt Damen).
4.6.
Volgens artikel 7:428 lid 1 BW is een agentuurovereenkomst een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn. Of sprake is van een agentuurovereenkomst, hangt niet af van hoe partijen dit beoordelen, maar uitsluitend van het antwoord op de vraag of is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt, waarbij mede van belang is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en de wijze waarop zij de overeenkomst feitelijk hebben uitgevoerd.
4.7.
Blijkens de inhoud van de Overeenkomst verbindt [eiser] zich om als handelsagent, zoals hij in de Overeenkomst uitdrukkelijk wordt genoemd, te bemiddelen bij de totstandkoming van koopovereenkomsten tussen Damen en een drietal klanten. Ook blijkt daaruit dat partijen een provisie zijn overeengekomen voor koopovereenkomsten die tijdens de duur van de Overeenkomst door bemiddeling van [eiser] zijn gesloten. Voorts blijkt daaruit dat [eiser] voor de duur van twee jaar een permanent bemiddelingsmandaat heeft verkregen, waaruit kan worden afgeleid dat partijen hebben beoogd een betrekking van duurzame aard aan te gaan. Uit de Overeenkomst blijkt niet van ondergeschiktheid van [eiser] jegens Damen en gesteld noch gebleken is dat sprake was van een dienstverband. Daarmee voldoet de inhoud van de Overeenkomst aan de definitie van artikel 7:428 BW. Partijen zijn het erover eens dat de werkzaamheden die [eiser] in de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2009 heeft verricht hebben geleid tot een contract tussen Damen en PAA en dat [eiser] daarvoor provisie heeft ontvangen van Damen, zodat de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de Overeenkomst in zoverre ook in overeenstemming is met de wettelijke definitie van de agentuurovereenkomst. Dat de werkzaamheden van [eiser] in die periode niet hebben geleid tot contracten met de andere in de Overeenkomst vermelde klanten van Damen doet aan de juistheid van de kwalificatie van de Overeenkomst als agentuurovereenkomst niet af. Evenmin doet aan de juistheid van die kwalificatie af dat [eiser] niet zelf overeenkomsten ten behoeve van Damen sloot. Artikel 7:428 lid 1 BW vereist immers niet dat de handelsagent de overeenkomsten zelf afsluit. De slotsom is dat de Overeenkomst als agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd.
4.8.
Vervolgens is aan de orde of de Overeenkomst door het verstrijken van de duur waarvoor zij is aangegaan per 1 juli 2009 is geëxpireerd (standpunt Damen) dan wel moet worden geacht op de voet van artikel 7:436 BW tegen dezelfde voorwaarden te zijn voortgezet (standpunt [eiser]). Ingevolge artikel 7:436 BW bindt een agentuurovereenkomst die na het verstrijken van de termijn waarvoor zij is aangegaan, door beide partijen wordt voortgezet, partijen voor onbepaalde tijd op dezelfde voorwaarden. Dit wetsartikel is van regelend recht. Damen wordt niet gevolgd in haar standpunt dat partijen de toepasselijkheid van artikel 7:436 BW in artikel 2.2. van de Overeenkomst hebben uitgesloten. De enkele bepaling in artikel 2.2. dat de Overeenkomst (na het verstrijken van de overeengekomen termijn van twee jaar) tussen de twee partijen kan worden verlengd, is onvoldoende om de werking van artikel 7:436 BW uit te sluiten.
4.9.
In geschil is of de Overeenkomst na 1 juli 2009 door beide partijen feitelijk is voortgezet. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval. Damen heeft betwist dat [eiser] in de periode nadat de Overeenkomst was verstreken mede op verzoek van Damen commerciële werkzaamheden ten behoeve van Damen heeft verricht. Voor zover dat al het geval was, was dit volgens Damen incidenteel en stond dit los van de in de Overeenkomst genoemde drie klanten. Ter zitting heeft [eiser] echter onbetwist betoogd dat door zijn tussenkomst na 1 juli 2009, voor het laatst in 2014, verkoopcontracten tussen Damen en PAA tot stand zijn gekomen betreffende de levering van onderdelen ter vervanging van kapotte onderdelen van door Damen aan PAA geleverde schepen en dat [eiser] voor de verkoop van die onderdelen provisie heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat [eiser] ook na 1 juli 2009 betrokken is geweest bij de verkoop van producten van Damen aan PAA waarvoor hij provisie heeft ontvangen. Daarnaast staat vast dat [eiser] in een aan hem gericht e-mailbericht van 4 april 2013 van de secretaresse van [naam 1] een langdurige partner van Damen voor de commerciële activiteiten van Damen in Afrika wordt genoemd. Voorts staat vast dat [eiser] in een e-mailbericht van 2 december 2013 van [naam 1] aan een derde
“our agent in Ivory Coast”wordt genoemd. Dat dit berust op een verkeerde kwalificatie door [naam 1] zoals Damen stelt acht de kantonrechter niet aannemelijk in het licht van de ook na 1 juli 2009 door tussenkomst van [eiser] tussen Damen en PAA tot stand gekomen koopovereenkomsten waarvoor [eiser] provisie heeft ontvangen. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de Overeenkomst na 1 juli 2009 door beide partijen feitelijk is voortgezet, zodat de Overeenkomst krachtens artikel 7:436 BW na 1 juli 2009 geacht wordt te zijn omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden.
4.10.
Nu de vraag of er tussen partijen een agentuurovereenkomst is gesloten bevestigend is beantwoord, evenals de vraag of de Overeenkomst na 1 juli 2009 krachtens artikel 7:436 BW is omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of [eiser] provisie toekomt uit hoofde van de Overeenkomst.
4.11.
[eiser] stelt dat hij conform artikel 2 van de Overeenkomst werkzaamheden heeft verricht die er uiteindelijk toe hebben geleid dat tussen Damen en STL overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Deze werkzaamheden bestonden onder andere uit het ontdekken van een marktkans, het initiëren van de onderhandelingen tussen Damen en STL en het bijstaan van Damen in de onderhandelingen tussen haar en STL. Damen heeft betwist dat STL binnen de reikwijdte van de klantenkring van artikel 1.1. van de Overeenkomst valt, zodat [eiser] volgens Damen reeds om die reden geen recht heeft op provisie. Voor zover STL wel binnen de reikwijdte van dat artikel valt, betwist Damen dat de overeenkomsten tussen haar en STL door tussenkomst van [eiser] tot stand zijn gekomen. Volgens Damen zijn de overeenkomsten tot stand gekomen door tussenkomst van Mediatrans, heeft [eiser] alleen maar het e-mailbericht van 13 februari 2014 met het krantenartikel toegezonden, is het enkele opgeven van een naam van een potentiële klant onvoldoende en ontbreekt het causaal verband tussen het toezenden door [eiser] van het e-mailbericht van 13 februari 2014 aan Damen en het tot stand komen van de overeenkomsten tussen Damen en STL.
4.12.
Voorop wordt gesteld dat in artikel 5.1. van de Overeenkomst is opgenomen dat de Overeenkomst slechts schriftelijk en met toestemming van beide partijen kan worden gewijzigd. Het overeengekomen schriftelijkheidsvereiste kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat het de kennelijke strekking heeft om bewijsproblemen te voorkomen en de rechtszekerheid te dienen. Nu het de kantonrechter niet is gebleken dat partijen hiervan afstand hebben gedaan, geldt als uitgangspunt dat wijzigingen van de Overeenkomst niet vormvrij maar slechts schriftelijk tot stand komen. Dat brengt mee dat een uitbreiding van de in artikel 1.1. opgenomen klantenkring alleen schriftelijk kan worden overeengekomen. Nu er geen schriftelijke uitbreiding van de in artikel 1.1. opgenomen klantenkring, met STL, heeft plaatsgevonden, stuit de vordering van [eiser], die primair strekt tot nakoming van de Overeenkomst, in de zin dat Damen provisie dient te betalen, en subsidiair tot betaling van schadevergoeding ex artikel 6:74 BW wegens toerekenbare tekortkoming van Damen in de nakoming van de op haar rustende verplichting tot betaling van provisie, daarop af. Het beroep van [eiser] op artikel 7:431 lid 1 aanhef en onder a BW, op grond waarvan de handelsagent recht heeft op provisie voor de overeenkomsten die tijdens de duur van de agentuurovereenkomst zijn tot stand gekomen, indien de overeenkomst door zijn tussenkomst tot stand is gekomen, kan hem niet baten. Artikel 7:431 lid 1 BW is van regelend recht en partijen zijn daar in de Overeenkomst van afgeweken door de aanspraken van [eiser] op provisie te beperken tot overeenkomsten die door tussenkomst van [eiser] tot stand zijn gekomen met betrekking tot de in artikel 1.1. van de Overeenkomst omschreven klantenkring, waar STL geen deel van uitmaakt.
4.13.
Hiervoor is geoordeeld dat STL niet binnen de reikwijdte van de Overeenkomst valt, omdat dit niet schriftelijk is overeengekomen, en dat er dus geen recht op provisie bestaat. Dit neemt niet weg dat de kantonrechter voldoende aangetoond acht dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht die tot doel hadden de totstandkoming van overeenkomsten tussen Damen en STL te faciliteren. Daarmee is het causaal verband tussen de werkzaamheden van [eiser] en de totstandkoming van overeenkomsten tussen Damen en STL gegeven. Hiervoor is het volgende redengevend. Niet alleen heeft [eiser] STL als potentiële klant aangebracht, ook heeft [eiser] de onderhandelingen tussen Damen en STL/SNEDAI geïnitieerd en contact met STL en SNEDAI onderhouden. Immers ter zitting is namens [eiser] onweersproken gesteld dat hij contact heeft gelegd met de adjunct-directeur van STL, [naam 3] (hierna: [naam 3]), en voor [naam 3] een presentatie over Damen heeft gehouden. Bij e-mailbericht van 10 maart 2014 (productie 8 bij dagvaarding) heeft [eiser] aan [naam 1] verslag uitgebracht van zijn ontmoeting met [naam 3] en [naam 1] geadviseerd om [naam 3] en de algemeen directeur van SNEDAI, [naam 4] (hierna: [naam 4]) uit te nodigen voor een ontmoeting zowel bij Damen in Gorinchem als in Abidjan, waarvoor [naam 1] [eiser] bij e-mailbericht met onleesbare datum (productie 8 bij dagvaarding) bedankt. Uit een e-mailbericht van 17 april 2014 van [naam 1] aan [eiser] (productie 9 bij dagvaarding) blijkt dat [naam 1] [eiser] bedankt voor het onderhouden van contact met SNEDAI in het kader van het bezoek van SNEDAI en [naam 3] aan Damen in Gorinchem en een bijeenkomst begin mei 2014 van Damen, SNEDAI en [naam 3] in Abidjan. Voorts blijkt uit een e-mailbericht van 27 april 2014 van [naam 1] aan [eiser] (productie 9 bij dagvaarding) dat [naam 1] [eiser] vraagt om hem te vergezellen naar de betreffende bijeenkomst begin mei 2014 met SNEDAI en [naam 3]. Uit een e-mailbericht van 25 augustus 2014 van [naam 1] aan [eiser] (productie 9 bij dagvaarding) blijkt dat [eiser] wordt gevraagd of hij nog nieuws heeft van [naam 3], ‘omdat het zo stil blijft na de offerte’. Uit de als productie 9 overgelegde e-mailcorrespondentie tussen Damen en [naam 3] blijkt voorts dat de gehele e-mailcorrespondentie, met inbegrip van de door Damen aan STL gedane offertes en voor zover niet rechtstreeks aan [eiser] gericht, tot en met 19 maart 2015 in Cc aan [eiser] is gezonden. Ter zitting is namens [eiser] eveneens onbetwist gesteld dat [eiser] tot in maart 2015 voortdurend bezig was om alles in goede banen te leiden. Dat [eiser] nog tot en met 19 maart 2015 in de Cc van emailcorrespondentie tussen Damen en STL staat vermeld, en Mediatrans niet, is overigens in weerwil van de verklaring van [naam 2] van 2 februari 2015 dat Mediatrans, een vennootschap die op dat moment nog niet eens was ingeschreven in het handelsregister van Abidjan zoals blijkt uit de door [eiser] overgelegde verklaring van de Kamer van Koophandel van Abidjan, met ingang van 2 februari 2015 tot vertegenwoordiger van Damen voor de acquisitie van schepen voor STL is benoemd. Een toereikende verklaring daarvoor van Damen ontbreekt.
4.14.
Vast staat dat Damen [eiser] na 19 maart 2015 niet meer heeft betrokken bij de beoogde verkoop van schepen en diensten aan STL en dat [eiser] vanaf dat moment niet meer in de Cc van e-mailberichten van Damen en STL is opgenomen. Ter zitting is namens [eiser] onweersproken gesteld dat [naam 2] in een telefoongesprek op 17 februari 2019 heeft toegegeven dat [eiser] door Damen is gepasseerd, omdat [naam 4] rechtstreeks met Damen wilde onderhandelen. Nu [eiser] feitelijk werkzaamheden heeft verricht die tot doel hadden de totstandkoming van overeenkomsten tussen Damen en STL te faciliteren, maar hij daarvoor nooit is betaald, omdat Damen heeft nagelaten de uitbreiding van de klantenkring met STL te formaliseren en zij [eiser] om haar moverende redenen aan de kant heeft gezet, heeft Damen de provisieaanspraak van [eiser] door haar handelwijze gefrustreerd. De vordering van [eiser] is echter beperkt tot nakoming van de Overeenkomst in de zin dat betaling van de overeengekomen provisie wordt gevorderd dan wel schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de Overeenkomst omdat de overeengekomen provisie niet is betaald, wat op hetzelfde neerkomt. [eiser] heeft echter geen vergoeding van de schade gevorderd die hij door de handelwijze van Damen heeft geleden doordat hij voor zijn werkzaamheden, die dus niet onder de Overeenkomst vallen, geen beloning heeft ontvangen. Deze beperkte juridische grondslag maakt dat thans niet kan worden nagegaan of [eiser] aanspraak kan maken op schadevergoeding op een andere grondslag dan (een tekortkoming in de) nakoming. De slotsom van dit alles is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.15.
De kantonrechter geeft partijen in overweging om opnieuw te trachten tot een schikking te komen.
proceskosten
4.16.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Damen tot vandaag vast op € 3.486,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x tarief € 1.494,- + 1 punt x tarief € 498,-). De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Damen tot vandaag vastgesteld op € 3.486,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
546