Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [voornaam minderjarige]. De zaak is gestart met een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend op 15 november 2021. De moeder, die niet op de zitting verscheen, heeft eerder aangegeven geen zorg te willen dragen voor [voornaam minderjarige]. De minderjarige verblijft momenteel in een perspectiefbiedend pleeggezin en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft zich bereid verklaard om de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder beëindigd kan worden op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De moeder heeft in het verleden drugs gebruikt en heeft aangegeven geen moeder te willen zijn. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie van [voornaam minderjarige] in het pleeggezin hem de liefde en veiligheid biedt die hij nodig heeft.
De rechtbank heeft daarom besloten het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogdes te benoemen. Tevens is de moeder veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige]. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 14 april 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.