ECLI:NL:RBROT:2022:3955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/10/635045 / HA RK 22-267
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingsprocedure aansprakelijkheid maritieme vorderingen na aanvaring tussen zeeschepen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 18 mei 2022, wordt een verzoek behandeld tot beperking van aansprakelijkheid van de verzoekster, de eigenaresse van het zeeschip '[naam vaartuig 1]'. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 31 januari 2022, waarbij het schip tijdens storm Corrie van zijn anker lossloeg en in aanvaring kwam met meerdere objecten, waaronder het motorschip '[naam vaartuig 2]'. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de bijlagen en de mondelinge behandeling die op 21 april 2022 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn alle belanghebbenden verschenen, met uitzondering van Rijkswaterstaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek strekt tot het vaststellen van het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoekster kan worden beperkt op grond van de artikelen 8:750 e.v. BW en het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen 1976 (LLMC 1996). De rechtbank oordeelt dat er sprake is van één incident, en niet van meerdere opeenvolgende incidenten, en dat de aansprakelijkheid van verzoekster kan worden beperkt tot een bedrag van SDR 14.916.384,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoekster uiterlijk op 15 juni 2022 een garantie moet deponeren ter hoogte van dit bedrag, en heeft een rechter-commissaris en vereffenaar benoemd voor de verdere afhandeling van de procedure.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, en de rechtbank houdt verdere beslissingen aan. Dit besluit is openbaar uitgesproken door mr. M. Witkamp.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zeeschip “ [naam vaartuig 1] ” (zakenfonds)
zaaknummer / rekestnummer: C/10/635045 / HA RK 22-267
Beschikking van 18 mei 2022
in de zaak van
[naam verzoekster]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. H.C.A. van der Houven van Oordt te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 11 maart 2022 ontvangen verzoekschrift met zes bijlagen, alsmede van de e-mail van 14 april 2022 van verzoekster met een gewaarmerkt uittreksel UK P&I Club N.V., de akte van oprichting van UK P&I Club N.V. en de statutenwijziging van UK P&I club N.V.
1.2.
De rechtbank heeft een datum voor de mondelinge behandeling bepaald en de griffier heeft verzoekster en de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden voor die mondelinge behandeling opgeroepen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 april 2022. Alle in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden zijn daarbij verschenen, met uitzondering van Rijkswaterstaat, die de rechtbank heeft medegedeeld geen vordering te zullen indienen in het te stellen zakenfonds en niet op de zitting te zullen verschijnen.
1.4.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het op 20 april 2022 namens Tennet TSO B.V. (hierna: TenneT) ingediende verweerschrift door mr. Van Leeuwen.
1.5.
Van het verhandelde op de zitting is een proces-verbaal op gemaakt.
1.6.
Op de zitting is de datum van de beschikking bepaald op 19 mei 2022.

2..De beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt onder meer tot het vaststellen van het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoekster op grond van artikel 8:750 e.v. BW en op grond van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen 1976 zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996 (hierna: LLMC 1996) ter zake van vorderingen als bedoeld in artikel 2 onder a, b, c en f LLMC 1996 voorshands is beperkt en tot het bevel dat tot een procedure tot verdeling van het te stellen fonds zal worden overgegaan, ter zake van het door verzoekster gestelde losslaan van de “ [naam vaartuig 1] ” van haar anker tijdens storm Corrie op 31 januari 2022, waarna het schip als onmanoeuvreerbaar schip in aanraking is gekomen met meerdere objecten, te weten het motorschip “ [naam vaartuig 2] ”, de fundatie van een windturbine en de jacket van een platform (hierna: het voorval).
2.2.
TenneT heeft betoogd dat de omschrijving van verzoekster van het incident te summier en onduidelijk is en dat de omschrijving van verzoekster van het voorval een opsomming is van verschillende omstandigheden waar de nodige tijd tussen heeft gezeten: van anker slaan, onmanoeuvreerbaar worden, aanraking met de “ [naam vaartuig 2] ”, aanraking fundatie windturbine, aanraking jacket van een platform. Op het moment dat de ankerketting brak was de “ [naam vaartuig 1] ” volledig en deugdelijk bemand, had zij een werkende hoofdmotor en heeft zij geprobeerd om met de hoofdmotor het schip te manoeuvreren. De schroef van de “ [naam vaartuig 1] ” kwam echter in aanraking met de ankerketting van de “ [naam vaartuig 2] ”, die in de buurt van de “ [naam vaartuig 1] ” lag aangemeerd. Vanaf dat moment is de “ [naam vaartuig 1] ” onmanoeuvreerbaar geworden. Het breken van de ankerketting, het stukje driften en daarna het onmanoeuvreerbaar worden zijn verschillende incidenten. Tussen de aanraking met de paal en met de jacket is de bemanning van boord gehaald. Het was toen niet alleen een onmanoeuvreerbaar, maar ook een onbemand schip. Als sprake is van meerdere incidenten, is het de vraag of de rechtbank ten aanzien van die verschillende incidenten wel bevoegd is te oordelen over een eventuele beperking van aansprakelijkheid.
2.3.
De rechtbank begrijpt uit de ter zitting gegeven toelichting dat TenneT de bevoegdheid van deze rechtbank op zichzelf niet betwist, maar dat haar standpunt is dat de bevoegdheid samenhangt met de discussie of sprake is van één of meerdere incidenten en dat zij meent dat verzoekster meer informatie over het voorval ter beschikking moet stellen. Vattenfall Hollandse Kust Zuid 1&2 C.V. en Vattenfall Hollandse Kust Zuid 1&2 Beheer B.V. (hierna: Vattenfall c.s.) heeft dat standpunt ter zitting onderschreven. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de zitting kan worden aangehouden en weer kan worden voortgezet na het verkrijgen van andere informatie.
2.4.
Vooropgesteld wordt dat in de voorfase van een beperkingsprocedure – waarin wordt geoordeeld of het verzoekster al dan niet vrijstaat
voorshandshaar aansprakelijkheid te beperken en daartoe een fonds te stellen – geen ruimte bestaat om nader (feiten)onderzoek te doen naar het voorval of andere inhoudelijke bezwaren die belanghebbenden in dit stadium van de beperkingsprocedure aanvoeren. Het uitgangspunt in deze voorfase is een summiere toetsing van de vraag of er grond bestaat voor beperking van aansprakelijkheid. Het belang van die summiere toetsing is erin gelegen dat het bedrag waartoe verzoekster haar aansprakelijkheid kan beperken zo spoedig mogelijk bekend en voorhanden is. Inhoudelijke discussies dienen in de verificatiefase van de beperkingsprocedure nader aan de orde te komen, verder uit te kristalliseren en zo nodig door de rechter-commissaris op grond van artikel 642q Rv te worden verwezen naar een renvooiprocedure. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de beslissing op het verzoekschrift aan te houden en nadere informatieverstrekking van verzoekster te verlangen.
2.5.
TenneT heeft de vraag opgeworpen of sprake is van één of meerdere incidenten. Artikel 642c lid 1 Rv bepaalt ten aanzien van het verweer dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid uitdrukkelijk dat belanghebbenden dit verweer niet reeds in de voorfase aan kunnen voeren. In artikel 642c Rv is niet bepaald dat andere verweren niet reeds in de voorfase kunnen worden aangevoerd. Daarom moet worden aangenomen dat andere verweren (zoals de door TenneT opgeworpen vraag) wel reeds in dit stadium ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. De beoordeling van die vraag blijft echter, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4, beperkt tot een summiere toetsing.
2.6.
Partijen hebben in het kader van de vraag of sprake is van één of meer incidenten verwezen naar de in het LLMC 1996 gebruikte term ‘distinct occasion’. De Travaux Préparatoires van het LLMC 1996 geven echter geen uitleg over de betekenis van de term ‘distinct occasion’. Over het antwoord op de vraag wanneer het gaat om ‘één en hetzelfde voorval’ (de termen uit artikel 642d Rv) bestaat geen Nederlandse rechtspraak. De buitenlandse rechtspraak over dit onderwerp is zeer beperkt. In de Nederlandse literatuur wordt, voor zover relevant, het volgende geschreven:

De limitatiebedragen gelden voor alle vorderingen die vatbaar zijn voor beperking van aansprakelijkheid en die voortvloeien uit hetzelfde voorval (…). De vraag of er sprake is van éénzelfde voorval zal afhangen van de vraag of er tussen verschillende elkaar opvolgende feiten een zodanig causaal verband bestaat dat zij als één en hetzelfde voorval moeten worden beschouwd.” (R. Cleton, De beperkte aansprakelijkheid van de scheepseigenaar, Tjeenk Willink, 1998, p. 77)
en

Wanneer een schip bij aanvang van de reis in aanvaring komt met een ander schip, en een week later bij het binnenvaren van de bestemmingshaven de sluis ramt, is het uiteraard duidelijk dat het om twee verschillende gebeurtenissen gaat, en dat twee afzonderlijke beperkingsfondsen gesteld zullen moeten worden. Wat echter indien het schip aangevaren wordt, daardoor uit koers raakt, en een sluis ramt? Er wordt aangenomen dat wanneer het tweede schadeveroorzakende feit (in het voorbeeld van het rammen van de sluis) het noodzakelijke gevolg is van het eerste feit (de aanvaring), het gaat om “eenzelfde gebeurtenis” en er slechts één beperkingsfonds gesteld dient te worden”(F. Stevens, Beperking van Aansprakelijkheid, Larcier 2008, p. 146).
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van één incident, en niet van meerdere (opeenvolgende) incidenten. Het in aanraking komen van de “ [naam vaartuig 1] ” met de “ [naam vaartuig 2] ” en vervolgens met de fundatie van een windturbine en jacket van een platform was het noodzakelijke gevolg van het losslaan van de “ [naam vaartuig 1] ” van haar ankerplaats na het breken van de ankerketting en het vervolgens niet onder controle kunnen krijgen van de “ [naam vaartuig 1] ” door de bemanning. Zonder deze laatstgenoemde gebeurtenissen hadden de aanrakingen tussen de “ [naam vaartuig 1] ” en de drie zaken niet plaatsgevonden. Daarbij maakt geen verschil dat de “ [naam vaartuig 1] ”, voordat zij in aanraking kwam met de “ [naam vaartuig 2] ”, nog over een werkende motor beschikte en daardoor in beginsel manoeuvreerbaar was en daarna (door het uitvallen van haar motor) onmanoeuvreerbaar is geworden. Tussen de elkaar opvolgende feiten bestaat aldus een zodanig causaal verband dat zij als eenzelfde voorval, ofwel incident moeten worden beschouwd.
2.8.
Gelet op voorgaand oordeel stelt de rechtbank vast dat haar bevoegdheid om te oordelen over het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid van verzoekster niet in geschil is.
2.9.
Verzoekster behoort als eigenaresse van het zeeschip “ [naam vaartuig 1] ” tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen in de zin van artikel 1 LLMC 1996 dan wel artikel 8:750 BW.
2.10.
Uit het verzoekschrift volgt dat Vattenfall c.s. verzoekster aansprakelijk hebben gesteld in verband met het voorval en dat zij beslag hebben gelegd op de “ [naam vaartuig 1] ”. Ter zitting is gebleken dat ook TenneT beslag op de “ [naam vaartuig 1] ” heeft gelegd.
2.11.
Verzoekster stelt dat haar aansprakelijkheid voor vorderingen als bedoeld in artikel 2 onder a, b, c en f LLMC 1996 kan worden beperkt tot SDR 14.916.384,00. Verzoekster stelt dat het bruto laadvermogen van de “ [naam vaartuig 1] ” 24.196 ton bedraagt. Dit gegeven wordt bevestigd in de door verzoekster ‘Certificate of Malta Registry’ en ‘International tonnage Certificate (1969)’.
2.12.
De verschenen belanghebbenden hebben geen verweer gevoerd tegen het recht van verzoekster tot beperking van haar aansprakelijkheid, noch tegen de berekening van het te stellen zakenfonds.
2.13.
Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid voor vorderingen waarvoor beperking wordt verzocht op grond van de artikelen 8:755 BW en 6 lid 1 sub b onder (i) en (ii) LLMC 1996 voorshands is beperkt, te weten het zakenfonds, beloopt derhalve SDR 14.916.384,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag volgende op de dag van het voorval, derhalve 1 februari 2022 tot en met de dag waarop het fonds zal zijn gesteld.
De genoemde rekeneenheid SDR is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds (IMF), naar de koers van de dag van het stellen van het fonds om te rekenen in euro’s volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.
2.14.
Verzoekster heeft in het verzoekschrift medegedeeld het zakenfonds te willen vormen door het stellen van een garantie door UK P&I Club N.V., gevestigd te Rotterdam, overeenkomstig het Rotterdams Garantieformulier Limitatie 2020 (RGFL 2020). De verschenen belanghebbenden hebben ter zitting ingestemd met deze wijze van fondsstelling.
2.15.
Tot zover voldoen de verzoeken aan de wettelijke vereisten.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat verzoekster fonds dient te stellen tot het in 2.11 bedoelde beloop, nog vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag volgende op de dag van deze zekerheidstelling, tot de datum van daadwerkelijke en volledige betaling onder de te stellen garantie.
Voorts zal de rechtbank bepalen dat verzoekster fonds dient te stellen ter bestrijding van de kosten van de procedure zoals hierna te vermelden. Deze kosten zijn door de vereffenaar voorlopig begroot op € 7.500,00. Ter zitting heeft de rechtbank aangekondigd dat zij zal bepalen dat de vereffenaar op grond van artikel 642i Rv aankondiging van de (nog te wijzen) beschikking als genoemd in artikel 642g Rv zal doen in één of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen. Vooruitlopend hierop zal de rechtbank bepalen dat de kosten van de procedure, vermeerderd met de kosten in verband met de voormelde aankondiging(en), zoals ter zitting aan partijen is voorgehouden, worden vastgesteld op € 10.000,00.
Verder zal de rechtbank een rechter-commissaris aanwijzen en een vereffenaar benoemen.
2.16.
Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen en teruggave van reeds door of namens haar verstrekte zekerheden te bevelen, zodra het beperkingsfonds is gesteld en de verklaring ex artikel 642c lid 6 Rv door de rechtbank is afgegeven, zulks op grond van artikelen 13 lid 2 onder a en d LLMC 1996.
Ter zitting heeft verzoekster de rechtbank verzocht om de beslissing op dit verzoek aan te houden. De rechtbank zal gehoor geven aan dit verzoek en zal de beslissing over het al dan niet opheffen van de gelegde beslagen aanhouden.
2.17.
Ingevolge artikel 642c lid 5 Rv is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van verzoekster ter zake van zaakschade in verband met het in 2.1. bedoelde voorval voorshands is beperkt op SDR 14.916.384,00 om te rekenen in euro’s naar de koers van de dag van het stellen van het fonds volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover te berekenen vanaf 1 februari 2022 tot en met de dag waarop het fonds zal zijn gesteld;
3.2.
bepaalt dat verzoekster uiterlijk op 15 juni 2022 fonds dient te stellen door ter griffie van deze rechtbank een garantie te deponeren, af te geven door UK P&I Club N.V., gevestigd te Rotterdam, overeenkomstig het Rotterdams Garantieformulier Limitatie 2020 (RGFL 2020) voor het beloop van het in 3.1 genoemde bedrag aan hoofdsom en rente, nog te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de aanvang van de dag volgende op de dag van deze zekerheidsstelling tot de datum van daadwerkelijke en volledige betaling onder die garantie, alsmede te vermeerderen met € 10.000,00 ter bestrijding van de kosten van de procedure;
3.3.
wijst aan als rechter-commissaris ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds mr. M. Witkamp;
3.4.
benoemt tot vereffenaar de heer [naam persoon] , postbus [postbusnummer] , 3009 AH Rotterdam, telefoonnummer [telefoonnnummer] , e-mailadres: [e-mailadres] ;
3.5.
houdt alle verdere beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
[3266/2054]