ECLI:NL:RBROT:2022:3994

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/10/636170 / JE RK 22-798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: GI) om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige] te verlengen. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 29 mei 2019 en was sindsdien meerdere keren verlengd, met de laatste verlenging tot 29 mei 2022. De GI verzocht om een verlenging van zes maanden, met de argumentatie dat de hechting tussen de moeder en [voornaam minderjarige] versterkt moest worden en dat er nog zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder, haar advocaat mr. M.P. Kloppenburg, de grootmoeder en mw. [persoon A] namens de GI aanwezig. De moeder verzet zich tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en stelt dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] en dat zij en de grootmoeder in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening te bieden. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de betrokkenen zorgvuldig gewogen.

De kinderrechter concludeert dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De moeder is stabiel, woont bij de grootmoeder en de omgang met [voornaam minderjarige] is goed. De kinderrechter oordeelt dat niet langer voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 BW, dat vereist dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/636170 / JE RK 22-798
Datum uitspraak: 12 mei 2022

Beschikking afwijzing ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg, te Rotterdam,

[naam grootmoeder] ,

hierna te noemen: de grootmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 4 april 2022, ingekomen bij de griffie op 4 april 2022.
Op 12 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.P. Kloppenburg;
- de grootmoeder,
- mw. [persoon A] namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] verblijft met de moeder bij de grootmoeder.
[voornaam minderjarige] is bij beschikking van 29 mei 2019 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 29 mei 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe. Het gaat goed met [voornaam minderjarige] , moeder en oma. De moeder verblijft sinds augustus 2021 niet langer in een instelling. Sindsdien is de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] vlot weer opgebouwd. De moeder woont vanaf december 2021 volledig in bij de grootmoeder en bij [voornaam minderjarige] . Volgende week start er Video Interactie Begeleiding (hierna: VIB), hulpverlening gericht op het versterken van de hechting tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. Na afloop van de VIB wordt bekeken of en zo ja welke hulpverlening er meer nodig is gericht op de hechting. De GI wil monitoren hoe deze hulpverlening verloopt. Verder loopt er een raadsonderzoek dat zich eerst richtte op het perspectief van [voornaam minderjarige] in de zin van het gezag, maar waarin nu wordt onderzocht of [voornaam minderjarige] met zijn moeder bij zijn grootmoeder moet blijven wonen of dat de moeder en [voornaam minderjarige] ook zelfstandig kunnen wonen. Daarnaast had de GI begrepen dat er nog altijd een zorgmachtiging tegenover de moeder liep, maar dat blijkt onjuist te zijn. De GI heeft er vertrouwen in dat de moeder en de grootmoeder de hulpverlening in het vrijwillig kader blijven volgen. Als de ondertoezichtstelling niet zal worden verlengd, zal er een overdracht naar het wijkteam plaatsvinden.

De standpunten

De moeder verzet zich, mede bij monde van haar advocaat, tegen het verzoek van de GI. Een ondertoezichtstelling is niet langer noodzakelijk. Het gaat goed met [voornaam minderjarige] . De moeder is medicatietrouw en ziet de noodzaak van de hulpverlening voor zichzelf en voor [voornaam minderjarige] . De zorgmachtiging van de moeder is drie maanden geleden verlopen. De moeder is van plan om de VIB te doorlopen en het advies dat hieruit komt te volgen. Ook zal de moeder de komende periode met [voornaam minderjarige] bij de grootmoeder blijven wonen. Verder is de grootmoeder in staat om aan de bel te trekken bij de hulpverlening als dit nodig blijkt te zijn. De moeder verzoekt om afwijzing van het verzoek van de GI.
De grootmoeder licht toe dat het goed gaat met moeder en [voornaam minderjarige] . De grootmoeder is bereid om samen te leven met de moeder en met [voornaam minderjarige] zolang dit nodig is.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen als de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) met gezag.
Uit de overgelegde stukken en mondelinge behandeling blijkt dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] . De moeder van [voornaam minderjarige] verblijft sinds augustus 2021 niet langer in een instelling, is medicatietrouw en stabiel. De moeder woont sinds december 2021 wederom bij de grootmoeder en [voornaam minderjarige] en de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] is snel opgebouwd. De GI heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de hechting tussen [voornaam minderjarige] en de moeder en dat hiervoor hulpverlening noodzakelijk is. De moeder en grootmoeder zien de noodzaak voor deze hulpverlening en zetten zich hiervoor in. Ook volgt de moeder uit eigen beweging hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek. De jeugdbeschermer heeft aangegeven vertrouwen te hebben in de moeder en de grootmoeder om de resterende zorgen zelfstandig weg te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te (blijven) volgen. Daarnaast zal er een overdracht plaatsvinden naar het wijkteam om hulpverlening in het vrijwillig kader gemakkelijker toegankelijk te maken. Gezien deze omstandigheden ziet de kinderrechter geen noodzaak om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen.
Uit het voorgaande volgt dat niet langer is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom het verzoek om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 19 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.