In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: GI) om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige] te verlengen. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 29 mei 2019 en was sindsdien meerdere keren verlengd, met de laatste verlenging tot 29 mei 2022. De GI verzocht om een verlenging van zes maanden, met de argumentatie dat de hechting tussen de moeder en [voornaam minderjarige] versterkt moest worden en dat er nog zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder, haar advocaat mr. M.P. Kloppenburg, de grootmoeder en mw. [persoon A] namens de GI aanwezig. De moeder verzet zich tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en stelt dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] en dat zij en de grootmoeder in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening te bieden. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de betrokkenen zorgvuldig gewogen.
De kinderrechter concludeert dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De moeder is stabiel, woont bij de grootmoeder en de omgang met [voornaam minderjarige] is goed. De kinderrechter oordeelt dat niet langer voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 BW, dat vereist dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.