ECLI:NL:RBROT:2022:4011

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3609
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan bewijs van stelselmatig geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser, die als getuige van verbaal en fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin heeft opgetreden, heeft zijn aanvraag ingediend op 10 november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het Schadefonds Geweldsmisdrijven, de aanvraag op 14 december 2021 heeft afgewezen, en dat het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond is verklaard op 14 juni 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn moeder en zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2022 behandeld. Eiser stelde dat het verbale geweld dat hij heeft waargenomen als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf moet worden aangemerkt, en dat hij stelselmatig getuige is geweest van huiselijk geweld. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende objectieve informatie beschikbaar was om aan te nemen dat er sprake was van stelselmatig huiselijk geweld. De rechtbank benadrukte dat de enkele verklaring van eiser niet voldoende was om de aannemelijkheid van een geweldsmisdrijf vast te stellen. Bovendien werd vastgesteld dat de gedragingen van de vader van eiser niet gericht waren op het opzettelijk beschadigen van eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet met voldoende objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij stelselmatig getuige is geweest van geweld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder,

gemachtigden: mr. Y. Pieters en mr. R. Jager.

Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (schadefonds) afgewezen.
Met het besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn moeder [persoon A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 10 november 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Eiser heeft bij zijn aanvraag toegelicht dat hij in de periode december 2019 tot en met oktober 2020 getuige is geweest van verbaal en fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin.
2. Verweerder stelt dat er onvoldoende objectieve informatie beschikbaar is om aannemelijk te kunnen achten dat sprake is geweest van stelselmatig huiselijk geweld waarvan eiser stelselmatig getuige is geweest. Ten aanzien van het gestelde verbale geweld stelt verweerder dat het niet kan worden aangemerkt als een tegen eiser gericht opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), omdat uit de aard van de gedragingen van de vader van eiser onvoldoende naar voren komt dat die gedragingen zijn gericht op het opzettelijk beschadigen van eiser. Om die redenen wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een uitkering uit het schadefonds.
3. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat het verbale geweld tussen zijn vader en diens vriendin als een jegens hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf moet worden aangemerkt. Daartoe voert eiser aan dat het regelmatig en langdurig aanschouwen van verbaal geweld op jonge leeftijd een negatieve invloed op hem heeft gehad en dat zijn vader dit gevolg op de koop heeft toegenomen, waardoor sprake is van voorwaardelijke opzet. Ten tweede stelt eiser dat hij bij zijn vader en diens vriendin stelselmatig huiselijk geweld heeft waargenomen en verwijst daarvoor naar het gespreksverslag van 21 januari 2022 dat een wijkteammedewerker heeft opgesteld.
4.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.2.
Bij de invulling van de in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerder beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel).
Op grond van paragraaf 1.1 van de Beleidsbundel wordt met een geweldsmisdrijf bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf of een poging daartoe, waarbij tegen een persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Geweld kan bestaan uit lichamelijk en psychisch geweld.
Op grond van paragraaf 1.1.2 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De enkele verklaring van een slachtoffer is onvoldoende om de aannemelijkheid van een geweldsmisdrijf vast te stellen.
Op grond van paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel is sprake van stelselmatig huiselijk geweld indien in de relationele sfeer frequent en langdurig fysiek geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd.
Op grond van paragraaf 1.3.2 van de Beleidsbundel worden kinderen die huiselijk geweld stelselmatig waarnemen aangemerkt als slachtoffer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wsg. Bij kinderen tot 12 jaar wordt in dat geval ernstig psychisch letsel voorondersteld.
5. De wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg uitoefent, kan door de rechtbank slechts terughoudend worden getoetst, omdat de beslissing over het al dan niet toekennen van een uitkering uit het schadefonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerder berust. De vraag of verweerder conform het beleid heeft gehandeld en de vraag of hetgeen eiser is overkomen gekwalificeerd kan worden als een geweldsmisdrijf, wordt in beginsel wel vol getoetst.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser getuige is geweest van verbaal geweld tussen zijn vader en diens vriendin en evenmin is in geschil dat dit grote psychische impact heeft op eiser, die pas 9 jaar oud is. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of dit verbale geweld waarvan eiser getuige is geweest als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in de zin van artikel 3 van de Wsg kan worden aangemerkt.
6.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1538), is het aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een deel van een verslag van de Raad voor de Kinderbescherming overgelegd. Daaruit blijkt het volgende:

De opvoedingssituatie bij vader is eveneens zorgelijk. Tussen vader en zijn huidige vriendin is regelmatig sprake van verbaal geweld waar[eiser]
getuige van is.”
In het verslag is niet omschreven wat er precies is gebeurd dan wel wat de omstandigheden waren. De rechtbank is van oordeel dat met deze zinssnede niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een tegen eiser gepleegd geweldsmisdrijf, waarbij de gedragingen van vader en zijn vriendin gericht zijn geweest op het opzettelijk beschadigen van eiser. Evenmin kan daaruit worden geconcludeerd dat vader daarop voorwaardelijk opzet had, zoals eiser stelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag voor zover die ziet op het verbale geweld terecht afgewezen met de overweging dat niet is gebleken dat sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
7.1.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2021, ECLI:RVS:2021:148) dient, om in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering wegens het getuige zijn van stelselmatig fysiek geweld, met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te worden gemaakt dat stelselmatig fysiek geweld heeft plaatsgevonden en moet uit objectieve informatie blijken dat een minderjarige dit geweld stelselmatig heeft waargenomen.
7.2.
In het door eiser in dit verband overgelegde gespreksverslag van een wijkteammedewerker is het volgende opgenomen:
“[Eiser]
geeft aan dat vader [persoon B] af en toe tikken geeft, maar vooral om te corrigeren (hij noemt het voortikken). Hij heeft wel eens blauwe plekken bij [persoon B] gezien (op haar arm en haar buik), maar deze zouden volgens hem komen van normale oorzaken.
In dit gespreksverslag ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van stelselmatig fysiek geweld, dat stelselmatig door eiser zou zijn waargenomen. Dat de vriendin van eisers vader af en toe tikken krijgt, betekent immers nog niet dat sprake is van frequent en langdurig fysiek geweld. Evenmin blijkt uit het verslag dat eiser het gestelde geweld stelselmatig heeft waargenomen. Daarbij geeft het gespreksverslag enkel weer wat eiser zelf heeft verklaard, hetgeen onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat sprake is van een geweldsmisdrijf, zoals ook volgt uit de Beleidsbundel. Verweerder heeft de aanvraag dan ook in zoverre terecht afgewezen, omdat eiser niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat eiser stelselmatig getuige is geweest van stelselmatig huiselijk geweld door zijn vader.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 25 mei 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.