4.2.2.Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte als werkgeefster, opzettelijk, heeft nagelaten de in de tenlastelegging genoemde maatregelen te treffen op grond van de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit), terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [naam slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De verdachte is als werkgeefster onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbowet en het Arbobesluit.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers hun werk op een gezonde en veilige manier moeten kunnen verrichten. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij de werkgever. De werkgever heeft de verplichting een deugdelijk arbobeleid te voeren, gericht op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden.
Concreet in de voorliggende zaak stelt de rechtbank vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet. Het slachtoffer was ten tijde van het ongeval werkzaam als werknemer van de verdachte, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften overweegt de rechtbank het volgende.
- Artikel 7.3 van het Arbobesluit
In artikel 7.3 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt worden voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. Voor zover het redelijkerwijs niet mogelijk is de gevaren bij het gebruik van de arbeidsmiddelen te voorkomen, worden zodanige maatregelen getroffen dat de gevaren zoveel mogelijk worden beperkt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de betrokken hijskraan een arbeidsmiddel is als bedoeld in artikel 1, derde lid onder h van de Arbowet. Verder blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de hijskraan werd gebruikt in superlift-stand, waarbij de giek met twee tuidraden aan de achterzijde van het kraanponton vastgemaakt was. Uit het rapport van de keuring van de kraan op 6 juli 2015 blijkt echter dat de kraan niet goedgekeurd was voor gebruik in de superlift-stand, mede doordat deze geen akoestische of optische waarschuwing gaf bij overbelasting en de lastmoment-begrenzer niet voorkwam dat de maximale belasting van 300 ton in superlift-stand kon worden overschreden. Daarnaast bestond er een verschil tussen de werkelijke last en het gewicht dat op het display in de cabine van de kraan werd weergegeven.
Ondanks het gegeven dat de kraan afgekeurd was voor gebruik in de superlift-stand, omdat bovengenoemde beveiligingssystemen niet (naar behoren) werkten en de hijskraan derhalve niet geschikt was voor het uit te voeren werk, is de kraan toch in deze stand gebruikt.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte niet voldaan aan de verplichting uit artikel 7.3 van het Arbobesluit.
- Artikel 7.18 van het Arbobesluit
In artikel 7.18 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat een hijswerktuig, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder wordt belast dan de toegelaten bedrijfslast of bedrijfslasten noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
Uit het dossier volgt dat de kraan een toegelaten bedrijfslast heeft van 300 ton in de superlift-stand. De deskundige ir. [naam persoon] (hierna: de deskundige) berekent de hijslast waarbij de gebruikte stroppen zijn bezweken op 251,5 ton. Derhalve is niet vast komen te staan dat er sprake is geweest van een zwaardere belasting dan een veilig gebruik van de kraan toelaat (het hijsen van 300 ton). De giek van de kraan is immers pas omgevallen na het breken van één van de stroppen. De verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
- Artikel 7.20 van het Arbobesluit
In artikel 7.20 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat hijsgereedschap wordt gekozen op grond van de te hanteren lasten, de aanslagpunten, de haakvoorziening en de weersomstandigheden, daarbij rekening houdend met de wijze van aanslaan van de last en het te gebruiken hijs- of hefwerktuig. Hijsgereedschap wordt, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder belast dan de werklast noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
Uit het verslag en de verklaring ter terechtzitting van de deskundige volgt dat de hijsconfiguratie de gewichtsnorm voor veilig hijsen in verregaande mate overschreed. De deskundige gaat er in zijn berekeningen vanuit dat het caisson zich op het moment van breken van de strop in een hoek van 35 graden van de verticaal bevond. Volgens de hijslastberekening van het door de verdachte ingeschakelde ingenieursbureau resulteert dit in een belasting op de kraan van ongeveer 199 ton. Dit betreft echter slechts de statische hijslast. Daar komt nog de dynamische belasting van het gedeeltelijk hijsen van een drijvend object bij. Het gaat dan onder meer om de invloed van het rollen van het caisson door de hijsbeweging en de invloed van wind en golven op zowel het caisson als het ponton. Hoe groot die dynamische belasting is geweest, is, aldus de deskundige, lastig te berekenen.
Wel heeft de deskundige de veilige werklast van de gebruikte stroppen berekend. De veilige werklast van de stroppen in enkele stand bedraagt 59,2 ton en 68,8 ton. In dit geval is echter in een aangepaste ‘omgekeerde broekvorm’ gehesen, waarbij de stalen stroppen koud over de hijshaak zijn gelegd, de uiteinden van de strop aan de last zijn verbonden en de stropeinden in V-vorm uitlopen (de stroppen zijn dus onder een scherpe hoek gebruikt). De veilige werklast van de stroppen wordt in een dergelijk geval, bij symmetrische belasting van de stropuiteinden, berekend op slechts 124,3 ton. Deze berekende veilige werklast ligt dus al ver onder de berekende benodigde statische hijslast van 230 ton, benodigd om het caisson rechtop te hijsen. In werkelijkheid waren de stroppen niet evenredig over de hijshaak verdeeld (een kort en een lang gedeelte), waardoor de belastbaarheid sterk afnam.
De veilige werklast van een strop wordt ook nog eens negatief beïnvloed door de breedte en de afrondingsstraal van de hijshaak. Daarbij is de verhouding tussen de diameter van de strop en de diameter van de hijshaak van belang (D/d-verhouding). De deskundige kan niet exact vaststellen wat de radius van de gebruikte hijshaak is, maar schat de bochtstraal op 3,2-5,1 cm (diameter van de hijshaak tussen 64 en 102 mm). De leverancier van de stroppen verbiedt een dergelijke D/d-verhouding in de gebruikershandleiding. De veilige werklast is in het gunstigste geval 73,9 ton en in het ongunstigste geval slechts 60,6 ton.
Daar komt dan nog bij dat de verdachte heeft gekozen voor ‘glijdend hijsen’. Het was de bedoeling dat de stalen kabels over de hijshaak zouden glijden tijdens het rechtop hijsen van het caisson. Deze manier van hijsen is volgens de deskundige niet gebruikelijk, maar wel een geaccepteerde manier van hijsen. De belastbaarheid van de strop wordt door de wrijving over de hijshaak echter wel negatief beïnvloed en omdat de strop bij het hijsen naar de gewenste positie gedwongen over de hijshaak moet glijden, zal dit gepaard gaan met het ‘stick-slip effect’. Hierbij blijft de staalkabel hangen totdat hierop weer zo’n grote kracht wordt opgebouwd dat de kabel met een schok doorglijdt. De krachten in de staalkabels zijn dan niet beheersbaar. In dit geval was er ook nog eens sprake van een kleine bochtstraal en een hoge stropbelasting. Daardoor kan de strop op de hijshaak plastisch vervormen en meer weerstand tegen glijden opbouwen. Het is mogelijk dat zelfs de gehele belasting door één kant van de strop wordt opgenomen.
Dit leidt de deskundige tot de conclusie dat moet worden uitgegaan van een veilige werklast van 60,6 tot 73,9 ton (afhankelijk van de exacte diameter van de hijshaak), waarbij nog geen rekening is gehouden met de effecten van glijdend hijsen. De belastbaarheid is door het gebruik van deze methode dus nog lager geweest. De beoogde statische hijslast om het caisson rechtop te zetten (230 ton) is dus ruim drie keer hoger geweest dan de veilige hijslast.
De verdediging heeft aangevoerd dat zij, naast de berekeningen door Groenendijk & Soetermeer, achteraf een controleberekening heeft laten maken door Eide Marine Engineering B.V. (hierna: Eide) en dat volgens deze berekening de stroppen geschikt hadden moeten zijn voor de hijsklus. In het rapport van Eide wordt echter expliciet overwogen dat in haar berekeningsmethode niet wordt uitgegaan van de veilige werklast, maar van de MBL (minimum break load), ofwel de minimale last waarbij de kabel bezwijkt. De veilige werklast is echter de norm, zodat alleen al om die reden dit rapport geen hout snijdt. Overigens heeft de deskundige in zijn rapport en in zijn mondelinge toelichting ter terechtzitting op overtuigende wijze toegelicht dat Eide – op aangeven van de verdachte – in haar berekeningen ten onrechte is uitgegaan van een zeer grote diameter van de hijshaak (54 cm) en dat Eide de correctiefactor voor de dynamische belasting te beperkt heeft opgevat. Ook inhoudelijk kan dit rapport het standpunt van de verdediging dus niet dragen.
Ook het verweer dat de leverancier een onjuiste strop heeft geleverd, passeert de rechtbank. Hoewel de deskundige heeft vastgesteld dat de strop een hogere treksterkteklasse had dan was toegestaan volgens de aangegeven NEN-norm, heeft hij ter zitting verklaard dat het onwaarschijnlijk is dat de treksterkteklasse in dit geval van invloed zou zijn geweest op het breken van de strop. Kabels met deze hogere treksterkte kunnen, bij het trekken over een kleine radius, mogelijk eerder slijten. Het gebruik van een kabel met de juiste treksterkte had er hoogstens toe geleid dat de strop een kort moment later was gebroken, aldus de deskundige.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande overwegingen vast dat de door de verdachte gehanteerde wijze van hijsen resulteerde in een hijslast waarvoor het gebruikte materiaal volstrekt ontoereikend was.
Gelet op het voorgaande, heeft de verdachte dus niet voldaan aan de verplichting uit artikel 7.20 van het Arbobesluit.