ECLI:NL:RBROT:2022:4077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
10/997549-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld en overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet na arbeidsongeval met caisson hijsen

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die verantwoordelijk was voor een arbeidsongeval dat plaatsvond op 28 september 2015. Tijdens het hijsen van een caisson van 587 ton met een pontonkraan, brak een van de stroppen, waardoor de giek van de kraan omviel en het slachtoffer, een werknemer van de verdachte, dodelijk gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als werkgever niet voldeed aan de zorgplicht die voortvloeit uit de Arbeidsomstandighedenwet. De verdachte had nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, waardoor levensgevaar en ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer ontstond. De rechtbank veroordeelde de verdachte voor dood door schuld en overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet tot een geldboete van € 100.000,-, waarvan € 30.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer, en nam in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, na een uitgebreid onderzoek op de terechtzitting en de beoordeling van de bewijsvoering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997549-15
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan de [vestigingsadres] , te [postcode] [vestigingsplaats] ,
raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2021, 23 april 2021 en 21 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I.M. Koopmans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 125.000,-;
  • teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
De toedracht van het ongeval
Op 28 september 2015 vond op de kade aan de [locatie] te Rotterdam een bedrijfsongeval plaats waarbij [naam slachtoffer] zwaar gewond raakte. Op 5 oktober 2015 is hij aan zijn verwondingen overleden.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast over de toedracht van het ongeval en het overlijden van het slachtoffer. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 28 september 2015 wilden werknemers van de verdachte een caisson (dokdeur) van 587 ton hijsen met als doel deze vanuit een drijvende, liggende positie rechtop in het water te zetten. De hijsklus werd uitgevoerd met behulp van een pontonkraan, genaamd Skylift 2. Daarbij waren onder meer een kraanmachinist, een supervisor en twee laststuurders betrokken. [naam slachtoffer] was één van de twee laststuurders en stond op de kade. Tijdens het hijsen is één van de stroppen gebroken. Daardoor is de giek van de kraan verdraaid richting de kade en op de kade gevallen. [naam slachtoffer] werd daarbij door een of meerdere (hijs)kabel(s) geraakt en tegen de grond geslagen.
[naam slachtoffer] liep bij het ongeval verschillende bloedingen op tussen de hersenvliezen en het hersenweefsel, meerdere breuken in de schedel en twee klaplongen. Hij is aan de gevolgen van het ongeval overleden.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij, kort samengevat, primair aangevoerd dat er geen sprake is van wetenschap ex artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet). Subsidiair stelt zij dat geen sprake is van een causaal verband tussen het verwijt en het ontstaan van het ongeval en meer subsidiair dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Daarnaast is feitelijk betwist dat de verdachte niet aan haar zorgplichten op grond van de Arbowetgeving heeft voldaan.
4.2.2.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte als werkgeefster, opzettelijk, heeft nagelaten de in de tenlastelegging genoemde maatregelen te treffen op grond van de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit), terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [naam slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De verdachte is als werkgeefster onderworpen aan de veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbowet en het Arbobesluit.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers hun werk op een gezonde en veilige manier moeten kunnen verrichten. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij de werkgever. De werkgever heeft de verplichting een deugdelijk arbobeleid te voeren, gericht op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden.
Concreet in de voorliggende zaak stelt de rechtbank vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet. Het slachtoffer was ten tijde van het ongeval werkzaam als werknemer van de verdachte, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften overweegt de rechtbank het volgende.
- Artikel 7.3 van het Arbobesluit
In artikel 7.3 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt worden voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd. Voor zover het redelijkerwijs niet mogelijk is de gevaren bij het gebruik van de arbeidsmiddelen te voorkomen, worden zodanige maatregelen getroffen dat de gevaren zoveel mogelijk worden beperkt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de betrokken hijskraan een arbeidsmiddel is als bedoeld in artikel 1, derde lid onder h van de Arbowet. Verder blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de hijskraan werd gebruikt in superlift-stand, waarbij de giek met twee tuidraden aan de achterzijde van het kraanponton vastgemaakt was. Uit het rapport van de keuring van de kraan op 6 juli 2015 blijkt echter dat de kraan niet goedgekeurd was voor gebruik in de superlift-stand, mede doordat deze geen akoestische of optische waarschuwing gaf bij overbelasting en de lastmoment-begrenzer niet voorkwam dat de maximale belasting van 300 ton in superlift-stand kon worden overschreden. Daarnaast bestond er een verschil tussen de werkelijke last en het gewicht dat op het display in de cabine van de kraan werd weergegeven.
Ondanks het gegeven dat de kraan afgekeurd was voor gebruik in de superlift-stand, omdat bovengenoemde beveiligingssystemen niet (naar behoren) werkten en de hijskraan derhalve niet geschikt was voor het uit te voeren werk, is de kraan toch in deze stand gebruikt.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte niet voldaan aan de verplichting uit artikel 7.3 van het Arbobesluit.
- Artikel 7.18 van het Arbobesluit
In artikel 7.18 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat een hijswerktuig, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder wordt belast dan de toegelaten bedrijfslast of bedrijfslasten noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
Uit het dossier volgt dat de kraan een toegelaten bedrijfslast heeft van 300 ton in de superlift-stand. De deskundige ir. [naam persoon] (hierna: de deskundige) berekent de hijslast waarbij de gebruikte stroppen zijn bezweken op 251,5 ton. Derhalve is niet vast komen te staan dat er sprake is geweest van een zwaardere belasting dan een veilig gebruik van de kraan toelaat (het hijsen van 300 ton). De giek van de kraan is immers pas omgevallen na het breken van één van de stroppen. De verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
- Artikel 7.20 van het Arbobesluit
In artikel 7.20 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat hijsgereedschap wordt gekozen op grond van de te hanteren lasten, de aanslagpunten, de haakvoorziening en de weersomstandigheden, daarbij rekening houdend met de wijze van aanslaan van de last en het te gebruiken hijs- of hefwerktuig. Hijsgereedschap wordt, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder belast dan de werklast noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
Uit het verslag en de verklaring ter terechtzitting van de deskundige volgt dat de hijsconfiguratie de gewichtsnorm voor veilig hijsen in verregaande mate overschreed. De deskundige gaat er in zijn berekeningen vanuit dat het caisson zich op het moment van breken van de strop in een hoek van 35 graden van de verticaal bevond. Volgens de hijslastberekening van het door de verdachte ingeschakelde ingenieursbureau resulteert dit in een belasting op de kraan van ongeveer 199 ton. Dit betreft echter slechts de statische hijslast. Daar komt nog de dynamische belasting van het gedeeltelijk hijsen van een drijvend object bij. Het gaat dan onder meer om de invloed van het rollen van het caisson door de hijsbeweging en de invloed van wind en golven op zowel het caisson als het ponton. Hoe groot die dynamische belasting is geweest, is, aldus de deskundige, lastig te berekenen.
Wel heeft de deskundige de veilige werklast van de gebruikte stroppen berekend. De veilige werklast van de stroppen in enkele stand bedraagt 59,2 ton en 68,8 ton. In dit geval is echter in een aangepaste ‘omgekeerde broekvorm’ gehesen, waarbij de stalen stroppen koud over de hijshaak zijn gelegd, de uiteinden van de strop aan de last zijn verbonden en de stropeinden in V-vorm uitlopen (de stroppen zijn dus onder een scherpe hoek gebruikt). De veilige werklast van de stroppen wordt in een dergelijk geval, bij symmetrische belasting van de stropuiteinden, berekend op slechts 124,3 ton. Deze berekende veilige werklast ligt dus al ver onder de berekende benodigde statische hijslast van 230 ton, benodigd om het caisson rechtop te hijsen. In werkelijkheid waren de stroppen niet evenredig over de hijshaak verdeeld (een kort en een lang gedeelte), waardoor de belastbaarheid sterk afnam.
De veilige werklast van een strop wordt ook nog eens negatief beïnvloed door de breedte en de afrondingsstraal van de hijshaak. Daarbij is de verhouding tussen de diameter van de strop en de diameter van de hijshaak van belang (D/d-verhouding). De deskundige kan niet exact vaststellen wat de radius van de gebruikte hijshaak is, maar schat de bochtstraal op 3,2-5,1 cm (diameter van de hijshaak tussen 64 en 102 mm). De leverancier van de stroppen verbiedt een dergelijke D/d-verhouding in de gebruikershandleiding. De veilige werklast is in het gunstigste geval 73,9 ton en in het ongunstigste geval slechts 60,6 ton.
Daar komt dan nog bij dat de verdachte heeft gekozen voor ‘glijdend hijsen’. Het was de bedoeling dat de stalen kabels over de hijshaak zouden glijden tijdens het rechtop hijsen van het caisson. Deze manier van hijsen is volgens de deskundige niet gebruikelijk, maar wel een geaccepteerde manier van hijsen. De belastbaarheid van de strop wordt door de wrijving over de hijshaak echter wel negatief beïnvloed en omdat de strop bij het hijsen naar de gewenste positie gedwongen over de hijshaak moet glijden, zal dit gepaard gaan met het ‘stick-slip effect’. Hierbij blijft de staalkabel hangen totdat hierop weer zo’n grote kracht wordt opgebouwd dat de kabel met een schok doorglijdt. De krachten in de staalkabels zijn dan niet beheersbaar. In dit geval was er ook nog eens sprake van een kleine bochtstraal en een hoge stropbelasting. Daardoor kan de strop op de hijshaak plastisch vervormen en meer weerstand tegen glijden opbouwen. Het is mogelijk dat zelfs de gehele belasting door één kant van de strop wordt opgenomen.
Dit leidt de deskundige tot de conclusie dat moet worden uitgegaan van een veilige werklast van 60,6 tot 73,9 ton (afhankelijk van de exacte diameter van de hijshaak), waarbij nog geen rekening is gehouden met de effecten van glijdend hijsen. De belastbaarheid is door het gebruik van deze methode dus nog lager geweest. De beoogde statische hijslast om het caisson rechtop te zetten (230 ton) is dus ruim drie keer hoger geweest dan de veilige hijslast.
De verdediging heeft aangevoerd dat zij, naast de berekeningen door Groenendijk & Soetermeer, achteraf een controleberekening heeft laten maken door Eide Marine Engineering B.V. (hierna: Eide) en dat volgens deze berekening de stroppen geschikt hadden moeten zijn voor de hijsklus. In het rapport van Eide wordt echter expliciet overwogen dat in haar berekeningsmethode niet wordt uitgegaan van de veilige werklast, maar van de MBL (minimum break load), ofwel de minimale last waarbij de kabel bezwijkt. De veilige werklast is echter de norm, zodat alleen al om die reden dit rapport geen hout snijdt. Overigens heeft de deskundige in zijn rapport en in zijn mondelinge toelichting ter terechtzitting op overtuigende wijze toegelicht dat Eide – op aangeven van de verdachte – in haar berekeningen ten onrechte is uitgegaan van een zeer grote diameter van de hijshaak (54 cm) en dat Eide de correctiefactor voor de dynamische belasting te beperkt heeft opgevat. Ook inhoudelijk kan dit rapport het standpunt van de verdediging dus niet dragen.
Ook het verweer dat de leverancier een onjuiste strop heeft geleverd, passeert de rechtbank. Hoewel de deskundige heeft vastgesteld dat de strop een hogere treksterkteklasse had dan was toegestaan volgens de aangegeven NEN-norm, heeft hij ter zitting verklaard dat het onwaarschijnlijk is dat de treksterkteklasse in dit geval van invloed zou zijn geweest op het breken van de strop. Kabels met deze hogere treksterkte kunnen, bij het trekken over een kleine radius, mogelijk eerder slijten. Het gebruik van een kabel met de juiste treksterkte had er hoogstens toe geleid dat de strop een kort moment later was gebroken, aldus de deskundige.
De rechtbank stelt op grond van de voorgaande overwegingen vast dat de door de verdachte gehanteerde wijze van hijsen resulteerde in een hijslast waarvoor het gebruikte materiaal volstrekt ontoereikend was.
Gelet op het voorgaande, heeft de verdachte dus niet voldaan aan de verplichting uit artikel 7.20 van het Arbobesluit.
4.2.3.
Opzet
In het economisch strafrecht dient de term opzet in beginsel te worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht hoeft te zijn op de verweten gedraging, in dit geval het verrichten van hijswerkzaamheden waarbij het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen was nagelaten, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. De verdachte wordt verondersteld bekend te zijn met de op haar rustende verplichting tot het naleven van de zorgplichten voortvloeiende uit de Arbowet en het Arbobesluit. Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte heeft nagelaten de genoemde zorgplichten na te leven.
In deze zaak ligt in het nalaten van de verdachte de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven, het opzet op de gedragingen besloten.. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
4.2.4.
Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid
De verdachte wist, althans moest redelijkerwijs weten, dat als gevolg van haar nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het is immers evident dat wanneer maatregelen achterwege worden gelaten die gericht zijn op het voorkomen en ondervangen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s bij het hijsen van een caisson van 587 ton, ongelukken kunnen gebeuren met ernstige gezondheidsschade of de dood tot gevolg van werknemers die zich in de directe nabijheid van de hijsklus bevonden, zoals [naam slachtoffer] .
Dat de verdachte voorafgaand aan de hijsklus berekeningen heeft laten maken door een maritiem ingenieursbureau doet daaraan niet af. De verdachte heeft kennelijk niet alle relevante factoren in de berekening laten betrekken dan wel niet duidelijk gemaakt in welke configuratie er gehesen zou worden. Dit verweer kan dan ook niet slagen.
Dat geldt ook voor het verweer dat [naam verdachte rechtspersoon] niet wist dat de kraan was afgekeurd voor gebruik in de zogenoemde ‘superlift-stand’. Uit het keuringsrapport volgt op welke onderdelen de kraan gebreken vertoonde en deze gebreken dragen reeds het gevaar voor ernstige gezondheidsschade of de dood van betrokken werknemers in zich. Wanneer de kraan geen signalen afgeeft wanneer deze te zwaar belast wordt en bovendien de daadwerkelijke belasting niet is af te lezen, zijn dergelijke risico’s immers aanwezig.
4.2.5.
Toerekening aan de verdachte
De hijswerkzaamheden werden verricht door werknemers van verdachte en vallen binnen haar normale bedrijfsvoering. Verdachte had ook zeggenschap over de wijze waarop en onder welke voorwaarden de hijswerkzaamheden werden uitgevoerd. Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers was bij uitstek de verantwoordelijkheid van de verdachte als werkgeefster. De ten laste gelegde nagelaten handelingen kunnen derhalve worden toegerekend aan de verdachte.
4.2.6.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat er geen sprake is van roekeloosheid noch van een lichtere vorm van culpa. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat geen sprake is van een causaal verband tussen de vermeende verwijtbaarheid en het ontstaan van het ongeval. Ten slotte was het ongeval voor verdachte niet voorzienbaar.
4.3.2.
Beoordeling
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet ten minste sprake zijn van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van de verdachte. Vast moet komen te staan dat de verdachte anders had moeten handelen (verwijtbaarheid) en ook anders had kunnen handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast moet in het concrete geval steeds een causaal verband tussen de verweten gedragingen en het ingetreden gevolg te worden vastgesteld.
Met hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte haar werknemers hijswerkzaamheden heeft laten uitvoeren op een onverantwoorde wijze. De verdachte heeft immers bij de hijswerkzaamheden gebruik laten maken van een manier van hijsen waarbij de hijsconfiguratie de belastbaarheidsnorm voor veilig hijsen in hoge mate overschreed. Gelet op de kennis en ervaring die aanwezig was bij de werknemers van de verdachte moet het ook voorzienbaar zijn geweest dat met dit handelen ongelukken zouden kunnen gebeuren. Dat de verdachte de hijswerkzaamheden van tevoren heeft doorgerekend en heeft laten controleren door een maritiem ingenieursbureau maakt dit zoals gezegd niet anders. Zoals blijkt uit het verslag van de deskundige en zijn toelichting ter zitting, is de verdachte daarbij uitgegaan van een te positief, statisch scenario. Van een rechtspersoon zoals de verdachte mag worden verwacht dat zij alle relevante factoren meeweegt en een ruime veiligheidsmarge hanteert. Dat heeft zij niet gedaan.
Dat deze omstandigheden aan de verdachte als rechtspersoon toegerekend kunnen worden, volgt uit hetgeen hierover bij feit 1 is overwogen.
Door dit alles tezamen, in onderling verband bezien, heeft de verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van het slachtoffer vermijdbaar en verwijtbaar veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld.
4.3.2.1.
Causaliteit
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen enerzijds het ontbreken van de veiligheidsvoorziening ter voorkoming van overbelasting en de onjuiste weergave op de lastmomentindicator en anderzijds het overlijden van [naam slachtoffer] . Het omvallen van de giek en het losraken van de tuidraden is immers veroorzaakt door het breken van een strop en niet zozeer door overbelasting van de kraan. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt de verdachte daarom vrijgesproken.
Ten aanzien van het gebruik van de stroppen is die causaliteit er wel. De deskundige heeft berekend dat de MBL (Minimum Break Load) van de stroppen (in het ongunstigste geval) ligt op 251,5 ton. De beoogde statische belasting op dat moment was 199 ton. Er dus slechts 52,5 ton aan ‘ruimte’ voor de dynamische factoren die een rol spelen bij het hijsen van een drijvend caisson met een kraan die op een drijvend ponton staat. De deskundige overweegt dat de statische belasting in één part van de strop bij stick-slip maar 1.264x onder de statische MBL van de strop ligt, waar deze factor zes zou moeten zijn. Een extra belasting van 52,5 ton door één dynamische factor of een combinatie van verscheidene daarvan bovenop de berekende statische hijslast van 199 ton is realistisch, aldus de deskundige. De rechtbank leidt hieruit af dat de werkelijke hijslast niet alleen de veilige werklast heeft overschreden, maar ook het breekpunt van de gebruikte stroppen. Daarmee is de causaliteit tussen het onjuiste gebruik van de stroppen en de dood van [naam slachtoffer] een gegeven.
4.3.2.2.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij, op 28 september 2015 te Rotterdam en Deest,
als werkgeefster, opzettelijk, handelingen heeft verricht en heeft nagelaten in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen,
door haar werknemers hijswerkzaamheden, bestaande uit het
hijsen van een caisson/ dokdeur, op een locatie gelegen aan de
[locatie] in de gemeente Rotterdam, te laten verrichten, terwijl
- in strijd met artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een
arbeidsmiddel, te weten een hijskraan, werd gebruikt dat niet geschikt was
voor het uit te voeren werk en daartoe niet behoorlijk was aangepast,
immers werd die hijskraan gebruikt in een (zogeheten) superlift-stand,
terwijl in die stand geen 'lastmoment'-begrenzer (LMB) en akoestische of
optische voorwaarschuwing aanwezig/werkzaam was en
er een verschil was tussen de werkelijke last en hetgeen als gewicht op het
scherm (in de cabine van de kraan) werd weergegeven,
en
- in strijd met artikel 7.20 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het
hijsgereedschap, te weten twee staalkabels (stroppen), niet was gekozen op
grond van de te hanteren last, de aanslagpunten en de haakvoorziening en
daarbij geen of onvoldoende rekening was gehouden met de wijze van aanslaan
van de last, immers waren die staalkabels (stroppen) 'koud' over de hijshaak
gelegd, waarbij de einden van de staalkabels (stroppen) ongelijk over de
hijshaak waren verdeeld en
werden die staalkabels (stroppen) onder een scherpe hoek over de hijshaak gebruikt om te hijsen en
werden die staalkabels (stroppen) zwaarder belast dan de werklast toeliet,
waardoor naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en
ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer, te weten [naam slachtoffer] ,
ontstond of te verwachten was;
2.
zij, in of omstreeks de periode van 28 september 2015 tot en met 5 oktober
2015 te Rotterdam en Deest,
aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig is geweest,
door haar werknemers hijswerkzaamheden, bestaande uit het
hijsen van een caisson/dokdeur, te laten verrichten op een locatie gelegen aan
de [locatie] te Rotterdam, met gebruikmaking van een hijskraan in
een (zogeheten) superlift-stand,
terwijl twee staalkabels (stroppen) 'koud' over de hijshaak waren gelegd,
waarbij de einden van de staalkabels (stroppen) ongelijk over de hijshaak
waren verdeeld (zodat een 'slip/stick’- effect kon optreden en krachten
niet gecontroleerd/ beheersbaar waren) en
die staalkabels (stroppen) onder een scherpe hoek over
de hijshaak werden gebruikt om te hijsen en
terwijl staalkabels (stroppen) werden overbelast, immers, was één
staalkabel (strop) tijdens het hijsen uitgerekt en (vervolgens) geheel
gebroken en had één staalkabel (strop) gebroken tieren en was deze
verbogen,
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is
geweest dat (vervolgens) de giek van de kraan is omgebogen en op de
kade is gevallen en [naam slachtoffer] is geraakt door één of meer (staal)kabels,
en daarbij zodanig
letsel heeft bekomen, dat hij, [naam slachtoffer] , (op 5 oktober 2015) aan de
gevolgen daarvan is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
1.
overtreding van het bepaalde krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
en
2.
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op 28 september 2015 heeft zich een ongeval voorgedaan als gevolg waarvan [naam slachtoffer] , een werknemer van de verdachte, om het leven is gekomen. De verdachte droeg als werkgeefster de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van haar werknemers op de werkplaats en was uit dien hoofde verplicht om passende en adequate maatregelen te treffen tegen de op de arbeidslocatie aanwezige gevaren. Dit heeft de verdachte nagelaten. De verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de veiligheidsrisico’s die aan het verrichten van de hijswerkzaamheden door haar werknemers waren verbonden. Hiermee is de verdachte ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en [naam slachtoffer] in het bijzonder. Werknemers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun werkgever een hijsklus uitermate goed voorbereidt en daarbij de juiste berekeningen hanteert. Dit geldt des temeer als deze wijze van hijsen (het ‘glijdend hijsen’) voor het eerst wordt toegepast bij een object met een zo groot gewicht.
De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat zij, ook na bestudering van het deskundigenrapport, geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de oorzaak van het ongeval. Daardoor is het op dit moment – ook voor de nabestaanden – nog niet geheel duidelijk hoe het in de berekeningen en voorbereiding van de hijsklus kennelijk zo mis heeft kunnen gaan.
Het ongeval heeft onuitwisbare gevolgen gehad voor de nabestaanden van het slachtoffer. Ter terechtzitting waren de moeder, broer en echtgenote aanwezig en zij hebben alle drie op indrukwekkende wijze gesproken over het verlies van hun dierbare. Zo vertelde de echtgenote dat zij op de dag van het ongeluk precies één maand getrouwd was met [naam slachtoffer] . Ter terechtzitting heeft zij de impact van het verlies van haar man op aangrijpende wijze verwoord. Zij las een stukje uit haar dagboek voor van de avond voordat [naam slachtoffer] overleed:
“In de avond vroeg een verpleegkundige of ik bij jou in bed wilde liggen. Het was alsof deze verpleegkundige mijn gedachte had gelezen. Eerst moest ik alleen maar huilen, later werd ik kalm en rustig. Ik voelde me veilig bij je, mijn hand in jouw hand, mijn hoofd op jouw schouder, mijn hand lag op jouw borst. Ik voelde je hartslag en deinsde mee met jouw ademhaling, een onbeschrijfelijk gevoel. Zo had ik voor altijd willen blijven liggen. Leven zonder jou bestaat gewoon niet.”
De rechtbank realiseert zich dat onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht en dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in 2001 is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Vanwege de ouderdom van dit feit is dit niet als strafverzwarende omstandigheid in de overweging meegenomen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In de onderhavige zaak is op 12 mei 2016 een rechtsgeldig vertegenwoordiger van de verdachte als verdachte gehoord. Derhalve is op deze datum de redelijke termijn aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden in die zin dat zij de langere termijn waarbinnen het vonnis wordt gewezen rechtvaardigen. De rechtbank realiseert zich dat een deel van de vertraging is gelegen in het feit dat zij ambtshalve een deskundige heeft ingeschakeld om de toedracht van het ongeval nader te onderzoeken. Desondanks vond de rechtbank voor de waarheidsvinding een dergelijk onderzoek van noodzakelijk belang.
Tussen 12 mei 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim zes jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van vier jaar.
Conclusie
Indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden zou de rechtbank een geldboete van
€ 100.000,- hebben opgelegd. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank een deel van deze geldboete voorwaardelijk opleggen. Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat thans passend en geboden is de verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 100.000,- waarvan € 30.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

7..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen kabels zullen worden teruggegeven aan de verdachte.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 51, 55 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 7.3 en 7.20 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 100.000,00 (honderdduizend euro);
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 30.000,00 (dertigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van: drie staalkabels.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, op of omstreeks 28 september 2015 te Rotterdam en/of Deest,
in elk geval in Nederland,
als werkgeefster,
opzettelijk,
handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen,
door één of meer van haar werknemers hijswerkzaamheden, bestaande uit het
hijsen van een caisson/dokdeur, op een locatie gelegen aan of nabij de
[locatie] in de gemeente Rotterdam, te laten verrichten, terwijl
- in strijd met artikel 7.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een
arbeidsmiddel, te weten een hijskraan, werd gebruikt dat niet geschikt was
voor het uit te voeren werk en/of daartoe niet behoorlijk was aangepast,
immers werd die hijskraan gebruikt in een (zogeheten) superlift-stand,
terwijl in die stand geen 'lastmoment'-begrenzer (LMB) en/of akoestische of
optische voorwaarschuwing, in elk geval geen (veiligheids)voorziening ter
voorkoming van overbelasting, aanwezig/werkzaam was en/of
er een verschil was tussen de werkelijke last en hetgeen als gewicht op het
scherm (in de cabine van de kraan) werd weergegeven,
in elk geval was de hijskraan afgekeurd, althans niet (door een daartoe
aangewezen keuringsinstantie) goedgekeurd, voor gebruik in de superlift-stand,
en/of
- in strijd met artikel 7.18 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een
hijswerktuig, te weten een hijskraan, zwaarder werd belast dan de toegelaten
bedrijfslast (van 300 ton),
in elk geval werd die hijskraan zwaarder belast dan een veilig gebruik toeliet
en/of
- in strijd met artikel 7.20 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het
hijsgereedschap, te weten twee staalkabels (stroppen), niet was gekozen op
grond van de te hanteren last, de aanslagpunten en/of de haakvoorziening en
daarbij geen of onvoldoende rekening was gehouden met de wijze van aanslaan
van de last, immers waren die staalkabels (stroppen) 'koud' over de hijshaak
gelegd, waarbij de einden van de staalkabels (stroppen) ongelijk over de
hijshaak waren verdeeld en/of
werden die staalkabels (stroppen) onder een scherpe hoek (minder dan 60
graden) over de hijshaak gebruikt om te hijsen en/of
werden die staalkabels (stroppen) zwaarder belast dan de werklast (van in
totaal circa 95,2 ton), althans zwaarder dan een veilig gebruik, toeliet,
waardoor naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of
ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer, te weten [naam slachtoffer] ,
ontstond of te verwachten was;
2.
zij, in of omstreeks de periode van 28 september 2015 tot en met 5 oktober
2015 te Rotterdam en/of Deest, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of nalatig is geweest,
door één of meer van haar werknemers hijswerkzaamheden, bestaande uit het
hijsen van een caisson/dokdeur, te laten verrichten op een locatie gelegen aan
of nabij de [locatie] te Rotterdam, met gebruikmaking van een hijskraan in
een (zogeheten) superlift-stand,
terwijl met die hijskraan in die stand niet veilig kon worden gewerkt,
aangezien geen (veiligheids)voorziening ter voorkoming van overbelasting
aanwezig/werkzaam was en/of er een verschil was tussen de werkelijke last en
hetgeen als gewicht op het scherm (in de cabine van de kraan) werd weergegeven
en/of
terwijl twee staalkabels (stroppen) 'koud' over de hijshaak waren gelegd,
waarbij de einden van de staalkabels (stroppen) ongelijk over de hijshaak
waren verdeeld (zodat een 'slip/stick’- effect kon optreden en/of krachten
niet gecontroleerd/ beheersbaar waren) en/of
die staalkabels (stroppen) onder een scherpe hoek (minder dan 60 graden) over
de hijshaak werden gebruikt om te hijsen en/of
terwijl één of meer staalkabels (stroppen) werden overbelast, immers, was één
staalkabel (strop) tijdens het hijsen uitgerekt en/of (vervolgens) geheel
gebroken en/of had één staalkabel (strop) gebroken tieren en/of was deze
verbogen,
waardoor het aan haar, verdachtes, en/of haar mededader(s) schuld te wijten is
geweest dat (vervolgens) de giek van de kraan is afgebroken/omgebogen en op de
kade is gevallen en [naam slachtoffer] is geraakt door één of meer (staal)kabels,
in elk geval door een of meer delen van de hijskraan, en daarbij zodanig
letsel heeft bekomen, dat hij, [naam slachtoffer] , (op 5 oktober 2015) aan de
gevolgen daarvan is overleden;