ECLI:NL:RBROT:2022:4106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
10/023144-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 26 januari 2022 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn slaapkamer te Rotterdam. De verdachte, die ten tijde van de zitting preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F. Folkers. De officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor zijn moeder en omwonenden. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling en reclasseringstoezicht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/023144-22
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ( [postcode verdachte] ) te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad,
raadsvrouw mr. F. Folkers, advocaat te Gorinchem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 9 mei 2022, en om te bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte zegt dat hij de brand niet heeft gesticht dan wel dat hij dat niet meer weet, en het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte het feit heeft gepleegd. Verder heeft de raadsman betwist dat door het handelen van de verdachte gevaar is ontstaan voor andere woningen of personen in andere woningen.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen (zoals opgenomen in Bijlage II) gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
Op 26 januari 2022 omstreeks 23:15 uur is de politie naar aanleiding van een brandmelding aangekomen bij de woning aan de [adres verdachte] te Rotterdam. De verbalisanten hebben toen gezien dat er donkere rook kwam uit het raam op de 1e verdieping aan de voorzijde van de woning. Vervolgens hebben zij gesproken met de moeder van de verdachte, tevens bewoonster van de woning. Zij heeft aan de verbalisanten verklaard dat zij en haar zoon thuis waren en zij op enig moment een brandlucht rook. Zij is toen op de bovenverdieping gaan kijken en zag dat de slaapkamer van haar zoon vol stond met rook. Toen zij weer beneden kwam, was haar zoon weg.
Daags na de brand heeft een forensisch onderzoeker geconcludeerd dat de brand in de slaapkamer is ontstaan, als gevolg van open vuur ‘in enigerlei vorm ingebracht of achtergelaten’ op het matras van het bed. Hierdoor is een vlammende, zichzelf onderhoudende, brand ontstaan waarbij roet en hete rookgassen zijn vrijgekomen. De onderzoeker heeft ook vastgesteld dat bij de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, evenals gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de moeder van de verdachte, nu zij bij het oplopen van de trap hete rookgassen had kunnen inademen.
Naast voormelde vaststaande feiten en omstandigheden neemt de rechtbank bij haar oordeel ook het volgende in aanmerking. Een buurvrouw heeft aan de politie verklaard dat zij in de nacht van de brand telefonisch heeft gesproken met de verdachte en dat hij toen tegen haar heeft gezegd dat hij de brand heeft aangestoken om vieze en slechte dingen schoon te maken. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het kan kloppen dat hij dit tegen de buurvrouw heeft gezegd. Op de terechtzitting heeft de verdachte ook verklaard dat hij die avond thuis was, in zijn slaapkamer was en dat het kan zijn dat hij de brand heeft aangestoken maar dat hij niet meer weet hoe de brand is ontstaan. Hij was in de war en zag het als een kans om ergens anders te gaan wonen.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn slaapkamer. Dat de verdachte niet meer weet hoe de brand is ontstaan, doet daaraan niet af.
Naar algemene ervaringsregels is daarmee voorzienbaar dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was, maar ook gevaar voor personen (levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel). Op het moment van de brand was de moeder van de verdachte in de woning aanwezig, terwijl sprake was van vlammen en rookontwikkeling. Daarnaast ligt de woning binnen de bebouwde kom, in een aaneengesloten rij van zes woningen, en vond de brand plaats op een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat minstens een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat geen gevaar voor andere woningen en personen is ontstaan. Weliswaar heeft de brandweer aan de politie meegedeeld dat het vanwege de bouwkundige constructie van de woningen niet waarschijnlijk is dat brandgevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest voor personen in de naastgelegen woningen, maar zij heeft daarbij ook vermeld ‘bij een tijdige repressie’. Daarmee is niet gezegd dat ten tijde van de brandstichting het gevaar voor andere woningen en personen niet voorzienbaar was, en die voorzienbaarheid is de maatstaf voor bewezenverklaring van deze bestanddelen. Het gaat niet om het gevaar dat de brand en het verloop daarvan daadwerkelijk opleverde. De rechtbank acht daarom ook deze onderdelen van het tenlastegelegde feit bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 januari 2022 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, ten gevolge waarvan voornoemd matras en een slaapkamer en de woning gelegen aan de [adres verdachte] te Rotterdam geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen in de directe omgeving van voornoemde woning en een of meer nabijgelegen woningen, en levensgevaar voor [naam slachtoffer] en een of meer (andere) aanwezige personen in die nabijgelegen woningen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [naam slachtoffer] en een of meer (andere) aanwezige personen in die nabijgelegen woningen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte woonde in zijn ouderlijke woning, maar wilde daar weg omdat het hem niet beviel. Om dit voor elkaar te krijgen, heeft hij opzettelijk brand gesticht door zijn matras in brand te steken. Hierna is hij weggegaan, terwijl zijn moeder nog thuis was. De brand heeft schade veroorzaakt in de woning en er is ernstig gevaar voor zijn moeder en omwonenden ontstaan. Dat de gevolgen uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot schade in de woning, is slechts te danken geweest aan het handelen van de moeder van de verdachte, die direct de brandweer en de politie heeft ingeschakeld.
Brandstichting behoort niet voor niets tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt dan ook grote angst en onrust in de samenleving, in dit geval in het bijzonder, naar de rechtbank aanneemt, bij de moeder van de verdachte en bij de omwonenden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de twee volgende rapporten.
Psychiater [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 maart 2022. Dit rapport houdt, kort samengevat, het volgende in. De verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een psychose, mogelijk uitgelokt of versterkt door gebruik van psychoactieve middelen, maar waarschijnlijk veroorzaakt door schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Het denken van de verdachte is daarbij inhoudelijk gestoord door denkbeelden van benadeling door en achterdocht naar zijn ouders in combinatie met oordeels- en kritiekstoornissen met depressieve kenmerken. De verdachte had bij (bewezenverklaring van) het tenlastegelegde handelen een (deels) agressieve, wraakzuchtige intentie, maar door psychotische ziekteverschijnselen en beperkingen was hij niet goed in staat om de ernst en de mogelijke consequenties van zijn handelen te overzien. De psychiater adviseert daarom om het ten laste gelegde de verdachte in sterk verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive kan -zonder adequate behandeling- als hoog worden ingeschat gezien het toestandsbeeld en het beloop van de psychose van de verdachte en zijn gebrek aan ziekte- en probleeminzicht. Terugkeer van de verdachte naar het ouderlijk gezin en de ouderlijke woning is niet wenselijk. Gelet hierop adviseert de psychiater, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, opname en behandeling van de verdachte in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) of Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) met ambulante nazorg en resocialisatie door een forensische polikliniek of forensisch FACT onder toezicht van de reclassering.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 mei 2022. In aansluiting op de bevindingen van de forensisch psychiater, adviseert de reclassering om de verdachte bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling voor maximaal één jaar;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
Daarnaast adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van het vonnis en om haar opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om de verdachte daarbij te begeleiden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusie van de psychiater gedragen wordt door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de psychiater en reclassering behandeling en begeleiding noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de bijzondere voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De raadsvrouw heeft verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest vermeerderd met twee weken, zodat de (klinische) behandeling spoedig kan aanvangen. De rechtbank gaat niet mee in dat verzoek. Weliswaar ziet de rechtbank de noodzaak in van een (klinische) behandeling van de verdachte, maar een gevangenisstraf van dergelijke duur acht zij niet passend bij de ernst van het gepleegde feit. Daar komt bij dat de rechtbank constateert dat de verdachte in het Huis van Bewaring goed lijkt te functioneren en inmiddels ook van de bijzondere zorg-afdeling af is. Uit dat oogpunt bezien is een langer verblijf in detentie niet contra-geïndiceerd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de bevindingen van psychiater [naam psychiater] , is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c lid 6 Sr uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit betreft de bijzondere voorwaarden, inhoudende: een meldplicht bij de reclassering, een klinische opname in een zorginstelling en ambulante behandelverplichting, het meewerken aan een verblijf bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, aan dagbesteding en aan schuldhulpverlening.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig vindt, waarbij geldt dat de reclassering contact zal opnemen met de veroordeelde voor de eerste afspraak;
de veroordeelde zal zich voor behandeling klinisch laten opnemen in een FPA, FPK of soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende één jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde zal zich aansluitend aan de klinische behandeling onder ambulante behandeling stellen van een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. In dergelijke gevallen kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde werkt mee aan een verblijf in een instelling voor begeleid wonen, maatschappelijke opvang, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
de veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van zinvolle en structurele dagbesteding, te bepalen door de reclassering;
de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemd matras en/of een slaapkamer en/of de woning gelegen aan de [adres verdachte] te Rotterdam geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen in de directe omgeving van voornoemde woning en/of een of meer nabijgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [naam slachtoffer] en/of een of meer (andere) aanwezige personen in die nabijgelegen woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [naam slachtoffer] en/of een of meer
(andere) aanwezige personen in die nabijgelegen woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.