In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ouders van de kinderen, hierna te noemen de moeder en de vader, zijn betrokken in een juridische procedure waarin de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen worden besproken. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen voor een bepaalde periode.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de zorg en opvoeding van de kinderen adequaat te dragen. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en de ouders hebben in het verleden onvoldoende emotioneel beschikbaarheid getoond. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden te verlenen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de ouders om een definitieve zorgregeling en hoofdverblijfplaats aan te houden tot een latere datum, omdat de mogelijkheden en beperkingen van de ouders op de lange termijn nog onvoldoende duidelijk zijn.
De kinderrechter heeft de ouders de tijd gegeven om te werken aan hun communicatie en opvoedcapaciteiten, en heeft benadrukt dat het in het belang van de kinderen is om hen de stabiliteit en rust te bieden die zij momenteel in het pleeggezin ervaren. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot 15 oktober 2022, waarbij de GI is verzocht om een rapportage te doen over de stand van zaken.