ECLI:NL:RBROT:2022:4122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
C/10/627021 / FA RK 21-7732 en C/10/636269 / JE RK 22-810
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met zorgregeling en hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ouders van de kinderen, hierna te noemen de moeder en de vader, zijn betrokken in een juridische procedure waarin de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen worden besproken. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens verzocht om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen voor een bepaalde periode.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de zorg en opvoeding van de kinderen adequaat te dragen. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en de ouders hebben in het verleden onvoldoende emotioneel beschikbaarheid getoond. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden te verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden te verlenen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de ouders om een definitieve zorgregeling en hoofdverblijfplaats aan te houden tot een latere datum, omdat de mogelijkheden en beperkingen van de ouders op de lange termijn nog onvoldoende duidelijk zijn.

De kinderrechter heeft de ouders de tijd gegeven om te werken aan hun communicatie en opvoedcapaciteiten, en heeft benadrukt dat het in het belang van de kinderen is om hen de stabiliteit en rust te bieden die zij momenteel in het pleeggezin ervaren. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden tot 15 oktober 2022, waarbij de GI is verzocht om een rapportage te doen over de stand van zaken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/627021 / FA RK 21-7732 en C/10/636269 / JE RK 22-810
datum uitspraak: 9 mei 2022
beschikking ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing, de hoofdverblijfplaats, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de onderhoudsbijdrage
in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. A.J. de Graaf, kantoorhoudende te Papendrecht,
tegen

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat: mr. M.W.A.M. Scheepens, kantoorhoudende te Tilburg,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de moeder van 6 oktober 2021, ingekomen op 14 oktober 2021;
- het bericht met bijlagen van de moeder, van 1 november 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vader van 27 oktober 2021, ingekomen op 1 november 2021;
- het verweerschrift van de moeder op het zelfstandig verzoek van de vader, tevens gewijzigd/aanvullend verzoek met bijlagen van de moeder van 25 november 2021, ingekomen op 30 november 2021;
- het gewijzigd/aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 14 februari 2022, ingekomen op 15 februari 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de zijde van de vader, van 17 februari 2022;
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 6 april 2022, ingekomen op diezelfde datum;
- het verweerschrift van de moeder op het verzoek van de Raad van 5 mei 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het gewijzigd/aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 3 mei 2022, ingekomen op 6 mei 2022.
Op 9 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam hulpverlener] , hulpverlener van de moeder vanuit het Leger des Heils.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 17 februari 2022 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 17 mei 2022. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/627021:
De moeder verzoekt – met wijziging/aanvulling van haar oorspronkelijke verzoek – te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen met ingang van 22 augustus 2022 bij haar zal zijn en dat de minderjarigen in de gemeentelijke basisadministratie (de rechtbank leest: de basisregistratie personen) op het adres van de moeder ingeschreven zullen staan.
De moeder verzoekt voorts – met wijziging/aanvulling van haar oorspronkelijke verzoek – een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen die inhoudt dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met ingang van 22 augustus 2022 van maandag tot en met vrijdag (voor school) bij de moeder verblijven en van vrijdag uit school tot zondagavond dan wel maandagochtend bij de vader of een (deeltijd)pleeggezin verblijven.
De moeder trekt het verzoek om vaststelling van een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en daarbij het zelfstandige verzoek gedaan om te bepalen dat:
(primair) de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben
bij de moederen dat de kinderen recht zullen hebben op contact met de vader om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
(subsidiair) de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben
bij de vaderen recht zullen hebben op contact met de moeder op iedere woensdag uit school tot donderdagochtend naar school en om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
(en voorts voorwaardelijk bij toewijzing van het subsidiaire verzoek voor zover daarin is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de man) de man vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen in te schrijven op een school in Dordrecht;
en voorts de vrouw een bijdrage wordt opgelegd ad € 25,00 per kind per maand bij vooruitbetaling aan de man te voldoen.
Het verzoek met zaaknummer C/10/636269:
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens heeft de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van zes maanden.

De standpunten

De Raad heeft zijn verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De zorgen zijn met name gelegen in de verhouding tussen draagklacht en draaglast in combinatie met de opvoedsituatie bij beide ouders. De ouders zijn op dit moment nog niet volledig in staat om de zorg en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op zich te nemen. De vader heeft aangegeven dat hij om de twee weken een weekend voor de kinderen kan zorgen. De Raad staat hier achter. De moeder zou van maandag tot en met vrijdag voor de kinderen willen zorgen, maar het is nog onduidelijk of de moeder hiertoe in staat is. De behandeling bij Antes moet nog starten en de omgang is nog niet voldoende uitgebreid om al te kunnen concluderen dat de moeder de zorgregeling zoals zij die wenst, aankan. De periode tot aan 22 augustus 2022 acht de Raad eveneens te kort om er zeker van te zijn dat de moeder structureel vijf dagen per week voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan zorgen. De GI heeft een opbouw van de omgangsmomenten opgesteld. De komende maanden zal in de praktijk moeten blijken hoe die opbouw verloopt en in hoeverre de wens van de moeder haalbaar is. Ook moet blijken of het de ouders lukt om met elkaar over de omgang te communiceren en hier praktisch uitvoering aan te geven. Pas daarna is het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om de zorgregeling definitief vast te leggen en een hoofdverblijfplaats te bepalen.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek en het standpunt van de Raad. Er is sprake van een positieve ontwikkeling, maar die is te pril om op dit moment al een zorgregeling vast te leggen en een hoofdverblijfplaats te kunnen bepalen. De communicatie tussen de ouders verloopt redelijk goed, maar verloopt wel met name via de GI. Er is een opbouwschema voor de omgang gemaakt. De komende tijd zal de omgang met de ouders worden uitgebreid. Vooralsnog wordt wel toegewerkt naar de zorgregeling zoals voorgelegd, waarbij de kinderen van maandag tot vrijdag bij de moeder zijn en in het weekend afwisselend bij de vader en een weekendpleeggezin. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben hun draai gevonden in het huidige pleeggezin. Zij kunnen daar de komende tijd blijven en zijn aangemeld op een school in de buurt. Het pleeggezin kan waarschijnlijk in de toekomst als weekendpleeggezin blijven fungeren.
Door en namens de moeder is haar verzoek betreffende de kinderbijdrage ingetrokken. Door en namens de moeder is het resterende deel van het gewijzigde verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder heeft de afgelopen maanden rust ervaren en zij heeft zich ingezet om duidelijk te krijgen welke rol zij kan spelen in de opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De moeder heeft daarbij rekening gehouden met de beperkte draagkracht van de vader en zijn wens om de kinderen om het weekend bij hem te hebben. De moeder concludeert dat zij in staat is om na de zomervakantie, vanaf 22 augustus 2022, doordeweeks voor de kinderen te zorgen. Zij acht dit haalbaar. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gaan vanaf 22 augustus 2022 naar de basisschool, waardoor de draaglast voor de moeder een stuk minder is. Daarnaast is de oma mz bereid de moeder te ondersteunen. In het weekend kunnen de kinderen dan naar de vader en/of een weekendpleeggezin. De datum van 22 augustus 2022 is een logisch moment voor thuisplaatsing, omdat de kinderen dan vanuit de moeder naar de basisschool kunnen en niet op een later moment nog van school moeten wisselen. De moeder staat daarom achter de uithuisplaatsing tot 22 augustus 2022, maar niet voor de periode erna. De gedragswetenschapper en hulpverlener van de moeder vanuit het Leger des Heils hebben van begin af aan aangegeven een uithuisplaatsing niet nodig te vinden. Een netwerkbijeenkomst is toegezegd, maar heeft nog niet plaatsgevonden.
Door en namens de vader is, in aanvulling op het verweerschrift en zelfstandig verzoek, het volgende aangevoerd. Naar omstandigheden gaat het goed. De vader ziet dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] het naar hun zin hebben in het pleeggezin. De communicatie tussen de ouders verloopt nog niet goed genoeg. Hier moet verder aan gewerkt worden. De vader wenst dat de kinderen op vaste dagen bij hem zijn, waarbij rekening wordt gehouden met zijn werk. De vader zal uiteindelijk, als het is goed georganiseerd, in staat zijn om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om het weekend – dus niet ieder weekend – op zaterdag en zondag bij hem te hebben. De vader staat achter de thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder van maandag tot en met vrijdag, maar hiervoor zullen nog wel stappen gezet moeten worden.
Mw. [naam hulpverlener] heeft ter zitting het volgende toegelicht. Het contact tussen de kinderen en de moeder ziet er over het algemeen ontspannen uit. De opvoedkwaliteiten van de moeder zijn oké te noemen. De moeder biedt liefde, aandacht en structuur. Mede door de slechte communicatie met de vader is de moeder in september 2021 in disbalans geraakt en zijn er veel spanningen ontstaan. Zodra er ergens een stoorzender is, heeft de moeder rust nodig. Daarom is met de moeder een schema opgesteld om te bezien op welke momenten van de dag de moeder kan herstellen. De moeder is open en eerlijk en vraagt om hulp wanneer zij hulp nodig heeft. Oma mz heeft aangegeven beschikbaar te zijn op de momenten dat de moeder het niet trekt. Het Leger des Heils is ook meermaals per week betrokken en heeft een signaalfunctie. Mw. [naam hulpverlener] heeft daarom vertrouwen in het plan van de moeder om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] na 22 augustus 2022 doordeweeks thuis te plaatsen. Desgevraagd heeft mw. [naam hulpverlener] aangegeven dat zij ook nog staat achter de weergave van haar standpunten zoals in de raadsrapportage verwoord.

De beoordeling

De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De afgelopen maanden is gebleken dat de ouders onvoldoende emotioneel beschikbaar zijn voor de kinderen. Beide ouders zijn overbelast geraakt. Geen van beiden bleek in staat om een zodanig concreet deel van de zorg en opvoeding voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te dragen dat zij gezamenlijk tot een volledige zorg kwamen. Evenmin waren zij in staat om hierover op adequate wijze met elkaar te communiceren en overeenstemming te bereiken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De ouders maakten over en weer verwijten en zij legden verantwoordelijkheden bij de andere ouder. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben last van de strijd die de ouders voeren. Vanwege het ontbreken van (emotioneel) beschikbare ouders, rust en stabiliteit zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op 18 februari 2022 in een pleeggezin geplaatst.
Binnen het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling hebben de ouders een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Beide ouders hebben stappen in de goede richting gezet en hebben blijk gegeven de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor ogen te hebben. Er is meer zicht gekomen op de draagkracht van de vader. De vader heeft aangegeven maximaal één weekend per twee weken voor de kinderen te kunnen zorgen. Dit is minder dan de co-ouderschapsregeling die de ouders vrij recent nog wensten. De moeder werd hierdoor genoodzaakt om haar eigen mogelijkheden kritisch te bekijken. De moeder is van mening dat haar draagkracht voldoende is om van maandag tot en met vrijdag voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te zorgen. Het is positief van de moeder dat zij rekening houdt met de mogelijkheden en beperkingen van de vader en dat zij zich hierbij neergelegd heeft. De moeder denkt dat de kinderen op 22 augustus 2022 thuis kunnen worden geplaatst. Dit is de datum waarop [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar de basisschool zullen gaan. Hoewel de datum van 22 augustus 2022 een door de moeder begrijpelijk gekozen moment is, is dit met name gebaseerd op een praktisch punt, namelijk de schoolgang. Maar dit zegt niets over de daadwerkelijke mogelijkheden van de ouders. Voldoende zekerheid kan zij daarover niet bieden.
De kinderrechter is van oordeel dat de periode tot 22 augustus 2022 te kort is om er voldoende zeker van te zijn dat de moeder in staat is om structureel en permanent vijf achtereenvolgende dagen voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te zorgen. Hoewel de schoolgang van de kinderen – die dan dus een aanzienlijk deel van de dag niet thuis zijn –logischerwijs met zich zal brengen dat de zorglasten van de moeder worden verminderd, kan op dit moment niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de draagkracht van de moeder dan zodanig is verbeterd. Het is nog maar enkele maanden geleden dat de moeder volledig overvraagd en overbelast is geraakt. Pas sinds kort ervaart de moeder rust en is zij in staat te herstellen. Hulpverlening vanuit Antes is weliswaar aangevraagd maar nog niet gestart en de moeder heeft hiervan dus nog niet kunnen profiteren. De moeder heeft recent de oma mz aangedragen als beschikbaar netwerk. Haar mogelijkheden en de invulling van haar betrokkenheid zijn vooralsnog onbekend. Daar komt bij dat de omgang tussen de moeder en de kinderen momenteel nog beperkt is. Binnenkort zullen de kinderen voor het eerst weer gaan overnachten bij de moeder en ook bij de vader. Er kan daarom op dit moment nog te weinig worden gezegd over het verloop van de omgang als de kinderen één nacht bij haar zijn, laat staan als zij weer vier nachten (en vijf dagen) bij haar zijn. Ten aanzien van de omgang tussen de kinderen en de vader geldt hetzelfde. Ook met hem zal de omgang eerst moeten worden opgebouwd om er zeker van te zijn dat de vader daadwerkelijk de kinderen om het weekend bij zich kan hebben. Evenmin is er zicht op wat er gebeurt met de draagkracht van één van de ouders, wanneer de andere ouder onverhoopt zijn / haar deel van de afspraken niet of niet overeenkomstig de wens van de ander nakomt. Hoe de ouders daar nu op zullen reageren is onbekend, terwijl in het recente verleden zij in dergelijke situaties ervoor kozen zich terug te trekken. Ook overigens is in de afgelopen maanden gebleken dat de ouders niet gedijen onder druk. De kinderrechter is van oordeel dat wanneer de omgang nu versneld opgebouwd moeten worden om op 22 augustus 2022 klaar te zijn voor een thuisplaatsing, de druk te hoog wordt en daarmee de situatie zich hoogstwaarschijnlijk nadelig voor de kinderen zal ontwikkelen.
Het is daarbij van groot belang te beseffen dat er uiterst zorgvuldig omgegaan dient te worden met een thuisplaatsing. Het is positief dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] (nog) geen kindeigen problematiek vertonen, maar zij komen wel uit een zorgelijke opvoedsituatie en zij vertonen gedragsproblematiek. In het pleeggezin ervaren zij inmiddels rust en stabiliteit en neemt die gedragsproblematiek zienderogen af. Gelet hierop moet ieder aanmerkelijk risico op het mislukken van een thuisplaatsing worden voorkomen. Een nieuwe faalervaring kan op de langere termijn zeer schadelijk zijn voor de hechting en ontwikkeling van de kinderen. De kans dat de ouders vervallen in hun oude gedrag, waarbij zij de verantwoordelijkheid bij de ander leggen, overbelast raken en ophouden met communiceren, is zeer wel aanwezig. Dit is allerminst in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Kortgezegd is het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dat de ouders de rust en tijd krijgen om verder aan zichzelf te werken, om de omgang en de daarbij horende belastbaarheid en draagkracht gedegen op te bouwen en om de onderlinge communicatie te verbeteren.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlenen voor de duur van zes maanden.
De komende maanden worden de ouders in staat gesteld om te laten zien dat zij over een langere periode in staat zijn om op een adequate wijze met elkaar te communiceren en in voldoende mate tegemoet kunnen komen aan de opvoedbehoeftes van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zodat zij ieder hun eigen aandeel in de zorg- en opvoedtaken kunnen dragen zonder hierbij opnieuw overbelast te raken.
De zorgregeling en de hoofdverblijfplaats
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] om in deze fase, waarin de mogelijkheden en beperkingen van de ouders op de lange termijn nog onvoldoende duidelijk zijn, een definitieve zorgregeling vast te stellen en een hoofdverblijfplaats te bepalen. Deze verzoeken hangen sterk samen met het verloop van ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.
Daarbij merkt de kinderrechter op dat de zorgregeling zoals laatstelijk verzocht door de moeder vooralsnog de zorgregeling is waar de komende tijd naartoe gewerkt zal worden. De Raad en de GI staan achter deze zorgregeling. Uitbreiding van de omgang zal hier dan ook op gericht moeten zijn.
De kinderrechter ziet aanleiding de verzoeken omtrent het vaststellen van de zorgregeling en het bepalen van de hoofdverblijfplaats aan te houden tot 15 oktober 2022 pro forma.
De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor 15 oktober 2022 een rapportage te doen toekomen omtrent de dan huidige stand van zaken.
Mr. de Graaf en mr. Scheepens worden verzocht om uiterlijk 15 oktober 2022 hierop schriftelijk te reageren.
Indien de rapportage van de GI of de reacties van de advocaten hier aanleiding voor geven, zal de kinderrechter de Raad verzoeken om aanvullende informatie te verstrekken.
De kinderbijdrage
De kinderrechter stelt vast dat de moeder het verzoek betreffende de kinderbijdrage bij verweerschrift van 3 mei 2022 heeft ingetrokken. Als gevolg hiervan kunnen de gronden van dit deel van het verzoek niet meer onderzocht worden. Om die reden wijst de kinderrechter dit deel van het verzoek af.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, met ingang van 9 mei 2022 tot 9 mei 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 9 mei 2022 tot 9 november 2022;
wijst het verzoek van de moeder met betrekking tot de kinderbijdrage af;
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing op het overige verzochte van de moeder en zelfstandig verzoek van de vader aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
15 oktober 2022 pro forma;
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en hun advocaten op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en hun advocaten) de verzochte rapportage te doen toekomen;
verzoekt mr. de Graaf en mr. Scheepens uiterlijk 15 oktober 2022 schriftelijk te reageren op de rapportage van de GI.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.