ECLI:NL:RBROT:2022:4140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
FT EA 22/159/ FT EA 22-160
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord en saneringskrediet in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling. Verzoeker heeft op 14 februari 2022 een verzoek ingediend om zijn schuldeiser, die weigerde in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, te bevelen deze regeling te accepteren. De schuldeiser is niet verschenen op de zitting van 21 maart 2022. Verzoeker heeft elf schuldeisers met een totale vordering van € 96.589,94, en heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 1,79% aan de preferente en 0,89% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige en dat verzoeker, die sinds 2018 een Participatiewet-uitkering ontvangt, niet in staat is om meer te betalen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die weigerde. Het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en de schuldeiser is veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 28 maart 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 14 februari 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om [schuldeiser], die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 21 maart 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw E. van Veelen, werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw B.B. de Frel-Houthuizen, werkzaam bij maat van Zekere Zaak (hierna: beschermingsbewindvoerder).
[schuldeiser] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers met drie preferente vorderingen en negen concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 96.589,94 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 2 november 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,79 % aan de preferente schuldeisers en 0,89 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting op basis van een schuldenlast van (destijds) € 97.268,13.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering die hij al vanaf begin 2018 ontvangt. Verzoeker heeft psychische en lichamelijke klachten en is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de arbeidsverplichting tot en met
6 september 2023. Voor zijn psychische klachten is hij reeds onder behandeling bij De Waag. Verder wordt hij ondersteund door een maatschappelijk werker die hem gedurende dit traject zal blijven ondersteunen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Daarnaast staat verzoeker al sinds 22 oktober 2019 onder beschermingsbewind bij zijn huidige beschermingsbewindvoerder.
Tien schuldeisers met in totaal elf vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 464,64 op verzoeker, welke 0,5 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven geen tijd meer te willen besteden aan deze zaak. Zij wil gewoon haar vordering betaald zien.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 0,5 %. De andere schuldeisers zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd, met inachtneming van de nagezonden stukken.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker ontvangt al sinds begin 2018 een Participatiewet-uitkering. Hij heeft meerdere psychische en lichamelijk klachten die hem beperken om weer aan het werk te gaan en is om die reden door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de arbeidsverplichting tot en met 6 september 2023. Voldoende aannemelijk is geworden – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn arbeidsverleden en leeftijd – dat de komende drie jaar geen hoger inkomen en geen hogere afdrachtsmogelijkheid voor de schuldeisers zal ontstaan.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.