ECLI:NL:RBROT:2022:4141
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WSNP-verzoek wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) van een eenmanszaak. De verzoeker, die in juli 2020 zijn onderneming is gestart, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 144.033,56 en ontvangt momenteel geen inkomsten. Tijdens de zitting op 21 maart 2022 heeft de rechtbank de verzoeker gehoord over zijn situatie en de redenen voor zijn verzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in staat is geweest om een buitengerechtelijke schuldregeling te treffen, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het verzoek. De schuldeisers hebben aangegeven geen genoegen te nemen met een minnelijke regeling, wat de verzoeker noopte om direct een WSNP-verzoek in te dienen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke regeling, waardoor het verzoek ontvankelijk is.
Echter, bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar de aard en omvang van de schulden, het tijdstip van ontstaan, en het gedrag van de verzoeker. De verzoeker heeft geen deugdelijke administratie gevoerd en heeft geen pogingen ondernomen om zijn belastingverplichtingen na te komen. Dit heeft geleid tot aanzienlijke schulden bij de Belastingdienst en het CJIB, die niet als te goeder trouw kunnen worden beschouwd.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, met de opmerking dat indien de verzoeker zijn leven stabiliseert, een volgend verzoek mogelijk meer kans van slagen heeft. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter C.G.E. Prenger, met griffier C. Hulsegge aanwezig.