ECLI:NL:RBROT:2022:4143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/10/19/23 R en C/10/19/24 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en afdrachtverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan over de weigering van de schone lei voor twee schuldenaren, die onder de schuldsaneringsregeling vallen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaren tekort zijn geschoten in hun verplichtingen, waaronder de informatieplicht en de afdrachtplicht. De bewindvoerder had negatief geadviseerd over het verlenen van de schone lei, omdat de schuldenaren niet volledig aan de informatieverplichting voldeden en er nieuwe schulden waren ontstaan. De rechtbank stelde vast dat de schuldenaren niet adequaat hadden geïnformeerd over hun financiële situatie en dat er een boedelachterstand was van € 2.291,31, naast nieuwe schulden van € 6.818,15. De rechtbank concludeerde dat de tekortkomingen toerekenbaar waren aan de schuldenaren en dat er geen aanleiding was om hen de kans te geven deze tekortkomingen te compenseren. De rechtbank weigerde daarom de schone lei en stelde het salaris van de bewindvoerder vast op maximaal € 5.691,12, te verdelen over de schuldenaren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team insolventie
weigering schone lei
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 4 april 2022
Bij vonnis van deze rechtbank van 16 januari 2019 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar ],
en,
[schuldenares],
[adres]
[woonplaats],
schuldenaren,
bewindvoerder: mr. L.E. de Wal.

1..De procedure

Op 11 oktober 2021 heeft een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden.
De bewindvoerder heeft op 17 december 2021 schriftelijk verslag en een advies uitgebracht over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van schuldenaar.
De bewindvoerder heeft op 6 januari 2022 – mede onder verwijzing naar haar verslag en toelichting van 17 december 2021 – schriftelijk verslag uitgebracht over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van schuldenares.
Op 12 februari 2022 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken in de schuldsaneringsregelingen van schuldenaar en schuldenares.
De beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van schuldenaar en schuldenares is behandeld ter terechtzitting van 21 maart 2022.
Ter zitting van 21 maart 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • [schuldenaar ], schuldenaar;
  • [schuldenares], schuldenares (hierna tezamen met schuldenaar: schuldenaren);
  • de heer K. Jansen, beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw mr. L.E. de Wal, bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft bij e-mailberichten van 21 maart 2022 en 28 maart 2022 de rechtbank nader bericht.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Bewindvoerder
De bewindvoerder heeft in haar verslagen, in haar toelichting daarop en in haar bericht omtrent de laatste stand van zaken aan de rechter-commissaris negatief geadviseerd met betrekking tot het verlenen van de schone lei aan schuldenaren. Daarbij heeft de bewindvoerder zich op het standpunt gesteld dat schuldenaren tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen die vanuit de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing zijn. Die tekortkomingen zijn volgens de bewindvoerder als volgt.
Schuldenaren voldoen niet (volledig) aan de informatieverplichting, ook niet na het verhoor met de rechter-commissaris en na tussenkomst van de beschermingsbewindvoerder. Bovendien is er thans sprake van een boedelachterstand van € 2.291,31 en zijn er nieuwe schulden ontstaan van in totaal € 6.818,15. Schuldenaren zouden (na het verhoor in oktober 2021) ter aflossing van de boedelachterstand € 200,00 per maand extra aan de boedel afdragen, maar hebben na twee stortingen van in totaal € 400,00 geen betalingen meer verricht. Daarnaast hebben zij sinds oktober 2021 in het geheel geen boedelafdrachten meer verricht.
Schuldenaren hebben de bewindvoerder niet naar behoren geïnformeerd over onder andere de dienstbetrekking van schuldenaar per juni 2019, (de hoogte van) zijn inkomen en de salarisbetalingen. In december 2021 is de bewindvoerder er achter gekomen dat schuldenaar in dienst is van zijn dochter, via haar eenmanszaak. Schuldenaren hebben de bewindvoerder daar nooit over geïnformeerd en het steeds doen voorkomen alsof de werkgever een buitenstaander was. Dat de werkgever gelinkt was aan schuldenaren is nooit ter sprake gebracht, ook niet toen de bewindvoerder vragen had over het salaris, dat sinds medio 2020 onder het minimumloon was komen te liggen (terwijl een marktconform salaris voor grondwerkers in de regio Rotterdam zo’n € 2.000,00 tot € 3.500,00 per maand exclusief vakantiegeld bedraagt). De bewindvoerder heeft meermaals gepoogd meer informatie over de eenmanszaak van de dochter, het inkomen van schuldenaar en de salarisbetalingen te verkrijgen. De salarisspecificaties en salarisbetalingen kwamen immers niet overeen. Ook werden de bankafschriften niet tijdig of volledig aangeleverd. Schuldenaren zijn in gebreke gebleven om alle gevraagde informatie aan te leveren, ook na het verhoor van oktober 2021. De bewindvoerder vermoedt dat de arbeidsrelatie van schuldenaar met de eenmanszaak van zijn dochter een schijnconstructie betreft waarmee schuldenaren hebben getracht hun schuldeisers te benadelen. Hoe de constructie feitelijk in elkaar steekt, kan de bewindvoerder niet achterhalen vanwege de niet-nakoming van de informatieverplichting.
Schuldenaren
Schuldenaren betwisten het standpunt van de bewindvoerder dat zij niet zouden voldoen aan de informatieverplichting. Zij hebben ter zitting verklaard de ontbrekende stukken, waaronder de arbeidsovereenkomst, zoals vermeld in het proces-verbaal van het verhoor van 11 oktober 2021, reeds te hebben opgestuurd naar de bewindvoerder. Ten aanzien van het inkomen van schuldenaar hebben schuldenaren desgevraagd verklaard dat schuldenaar via zijn voormalige werkgever Sociale Dienst Drechtsteden geen hoger inkomen genoot dan wat hij bij zijn dochter verdient.
Schuldenaar geeft aan dat hem geen verwijt valt te maken van het feit dat de bewindvoerder niet wist dat zijn dochter zijn werkgever was. De bewindvoerder heeft de relevante stukken aangeleverd gekregen. Daaruit was op te maken voor wie schuldenaar werkzaam was. Schuldenaar geeft aan benaderd te zijn voor werk als grondwerker, wat voor hem nieuw was. APK Tilburg wilde hem dat wel leren. Dit is via de eenmanszaak van de dochter van schuldenaar gegaan, omdat hij dacht dat hij niet zelf als zzp’er kon werken.
Schuldenaren erkennen dat er sprake is van een huurachterstand, maar zij betwisten de hoogte ervan. Zij zijn van mening dat de huurachterstand niet ca. € 1.800,00, maar ca.
€ 1.100,00 bedraagt. De overige nieuwe schulden en boedelachterstand zijn niet betwist.
Beschermingsbewindvoerder
De beschermingsbewindvoerder geeft aan door de rechtbank aangesteld te zijn om te bezien of de wettelijke schuldsaneringsregeling van schuldenaren nog te repareren is. Desgevraagd geeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting aan tegen dezelfde problemen aan te lopen als de bewindvoerder. Ook hij wordt niet naar behoren geïnformeerd, en heeft geen goed inzicht in de inkomsten van schuldenaar omdat de salarisspecificaties niet overeenkomen met de salarisbetalingen. Door de dochter werden veel betalingen buiten het salaris om gedaan. Dit is deels weer verrekend, maar per saldo is niet inzichtelijk geworden wat er allemaal betaald is en welke aanspraken schuldenaren hebben (gehad). Door het gebrek aan inzichtelijkheid is ook moeilijk te zien hoe en waarom de nieuwe schulden zijn ontstaan. De beschermingsbewindvoerder is in ieder geval gebleken dat gedurende vrijwel de gehele schuldsaneringsregeling geen premies voor de zorgverzekeringen zijn betaald. Hij geeft aan geen mogelijkheid te zien om met het inkomen van schuldenaren de boedelachterstand van € 2.291,31 en de nieuwe schulden van € 6.818,15 binnen 24 maanden in te lopen.

3..De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt schuldenaren in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 266.060,65 van schuldenaar en € 249.655,18 van schuldenares niet langer opeisbaar zijn. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dienen schuldenaren gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, hun inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaren wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De bewindvoerder heeft schuldenaren er meermaals op gewezen dat zij zich aan de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien dienen te houden. Schuldenaren zijn de afspraken die gemaakt zijn tijdens het verhoor met de rechter-commissaris op 11 oktober 2021, waarbij hun de kans is geboden de tekortkomingen te herstellen, evenmin nagekomen.
De rechtbank oordeelt dat schuldenaren toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Informatieverplichting en vermoeden van benadeling schuldeisers
De rechtbank stelt allereerst vast dat schuldenaren gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling de informatieverplichting niet naar behoren zijn nagekomen. Schuldenaren hebben de bewindvoerder op veel punten niet (tijdig) of onvolledig geïnformeerd. In het dossier ontbreken nog altijd (inkomens)specificaties van schuldenaar. Ook zijn schuldenaren de tijdens het verhoor van 11 oktober 2021 gemaakte, en in het proces-verbaal van 11 oktober 2021 vermelde, afspraken omtrent het aanleveren van informatie niet (volledig) nagekomen. De tekortkoming in de nakoming van de informatieverplichting is tot op het einde van de schuldsaneringsregeling niet (volledig) hersteld door schuldenaren. Als gevolg van de tekortkomingen in de informatieverplichting is adequaat toezicht op de nakoming van de verplichtingen ernstig belemmerd.
In het bijzonder rekent de rechtbank het schuldenaren aan dat zij tot in de laatste fase van de schuldsaneringsregeling geen inzicht hebben gegeven in de inkomens- en arbeidssituatie van schuldenaar, en het feit dat hij in dienst was bij zijn dochter. Ook in dit opzicht hebben schuldenaren in strijd gehandeld met de op hen rustende inlichtingenplicht. Schuldenaar had reeds vanaf het begin van het dienstverband bij zijn dochter transparant moeten zijn over deze opzet. Schuldenares is ook op de hoogte geweest van de opzet. Naar het oordeel van de rechtbank rustte op haar in dat verband een spontane informatieplicht, in ieder geval vanaf het moment dat er door de bewindvoerder vragen werden gesteld over het dienstverband en de hoogte van het inkomen, onder meer bij het verhoor van 11 oktober 2021. Doordat schuldenaren hierover geen informatie hebben verschaft, en steeds de schijn hebben gewekt dat het ging om een niet gelieerde werkgever (ook toen er vragen opkwamen over het dienstverband), bestaat het vermoeden dat schuldenaren dit bewust buiten het zich van de bewindvoerder hebben willen houden.
Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt dit gedrag zich niet tot het wettelijke schuldsaneringstraject, waarin van schuldenaren verwacht wordt dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de geldende verplichtingen.
Bovendien is hierdoor het vermoeden ontstaan dat schuldenaren hebben geprobeerd om via deze constructie schuldeisers te benadelen. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat het inkomen van schuldenaar geen marktconform salaris betreft en gedurende een langere periode onder het minimumloon heeft gelegen. Daarbij komt dat de uitbetaling van het salaris niet transparant is geweest. Het inkomen werd (deels) op rekening van de dochter van schuldenaren gestort, die daarvan allerlei kosten en vaste lasten voldeed. Wat er precies werd betaald, is niet goed inzichtelijk geworden. Voor de beschermingsbewindvoerder is niet meer te achterhalen of schuldenaar wel het volledige salaris heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank was het onder de gegeven omstandigheden aan schuldenaren om alsnog de benodigde informatie te verschaffen en aannemelijk te maken dat van benadeling van schuldeisers geen sprake is geweest. De stukken die na de zitting (als)nog zijn doorgestuurd, geven slechts beperkte informatie (onder andere over de kosten van de eenmanszaak) en verklaren niet waarom schuldenaar onder het minimumloon betaald kreeg voor werkzaamheden waarvoor wel een jaaromzet van € 42.615 kon worden gefactureerd. Onvoldoende duidelijk is geworden, waarom niet is gekozen voor een (meer) marktconform salaris, een dienstverband bij de opdrachtgever, of voor een rechtstreekse opdracht door de opdrachtgever aan schuldenaar als zzp’er onder afstemming en toezicht van de bewindvoerder.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de aangeleverde stukken de tekortkoming in de informatieverplichting niet weggenomen, en evenmin het vermoeden dat de schuldeisers zijn benadeeld als gevolg van de arbeidsconstructie.
Afdrachtverplichting en het ontstaan van nieuwe schulden
De rechtbank stelt verder vast dat schuldenaren gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling de afdrachtverplichting niet naar behoren zijn nagekomen, waardoor een boedelachterstand van € 2.291,31 is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaren geen omstandigheden aannemelijk hebben kunnen maken op grond waarvan deze achterstand hen niet kan worden toegerekend. Zij hebben immers nagelaten – ook nadat meermaals over de boedelachterstand is gecorrespondeerd en er gelegenheid is gegeven deze in te lopen – om dit tekort alsnog af te dragen aan de boedel. Na het verhoor met de rechter-commissaris op 11 oktober 2021 heeft de bewindvoerder slechts twee betalingen, een bedrag van in totaal € 400,00, op de boedelrekening ontvangen, waarna de bewindvoerder niets meer van schuldenaren heeft vernomen.
Daar komt nog bij dat zij nieuwe schulden hebben laten ontstaan met een totaalbedrag van
€ 6.818,15. Ook deze schulden staan in de weg aan verlening van een schone lei. Schuldenaren hebben geen betalingsregelingen dan wel betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe schulden maandelijks worden afbetaald.
De boedelachterstand en de nieuwe schulden bedragen tezamen € 9.109,46. De beschermingsbewindvoerder heeft aangegeven geen mogelijkheid te zien om deze financiële tekortkomingen gedurende een verlengingsperiode te herstellen, op basis van het huidige inkomen van schuldenaren.
Toerekenbaarheid en conclusie
De vastgestelde tekortkomingen zijn aan schuldenaren toe te rekenen. De informatieverplichting over het dienstverband ligt weliswaar primair bij schuldenaar, maar naar het oordeel van de rechtbank kan ook schuldenares ter zake een verwijt worden gemaakt. Dit onder meer omdat het om het gezamenlijke inkomen ging (mevrouw had geen eigen inkomen), er sprake was van een dienstverband binnen de familie (bij de dochter waarbij schuldenaren op dat moment inwoonden), en schuldenares op de hoogte was van de vragen over de hoogte van het salaris (in ieder geval vanaf het verhoor van
11 oktober 2021).
Dat het ontstaan van de nieuwe schulden en de achterstanden in de afdrachten schuldenaren niet kan worden toegerekend, is ook niet aannemelijk geworden. Schuldenaren hebben er voor gekozen om een groot deel van de inkomsten buiten het zicht van de bewindvoerder te houden door deze op de privé-rekening van hun dochter te laten storten en haar een groot deel van de betalingen te laten verrichten. Daarmee hebben zij een onoverzichtelijke situatie gecreëerd waarin deze tekortkomingen hebben kunnen ontstaan.
De tekortkomingen staan (zowel op zichzelf genomen als gezamenlijk) in de weg aan beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei.
De rechtbank ziet geen aanleiding om schuldenaren via een verlenging de kans te geven de tekortkomingen te compenseren.
Dit zou naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van de tekortkomingen en is overigens geen haalbare optie meer, gelet op de hoogte van de achterstanden, schulden en het standpunt van de beschermingsbewindvoerder ter zake.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaren anderszins niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaren, in elk geval na de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 10 augustus 2021 en het verhoor door de rechter-commissaris van 11 oktober 2021, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moeten zijn geweest.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan de tekortkomingen conform artikel 354 lid 2 Faillissementswet, gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing dienen te blijven zijn niet gesteld noch gebleken.
De schone lei zal daarom worden geweigerd.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenaren toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn tekortgeschoten;
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaren eindigen op 16 januari 2022;
- stelt het salaris voor de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 5.691,12, dat is € 2.845,56 per schuldenaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.