ECLI:NL:RBROT:2022:4262

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/4082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een leerling wegens digitaal pesten en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de school

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over de schorsing van een leerling van een middelbare school wegens digitaal pesten. De schorsing, die drie dagen duurde, was opgelegd door de directeur van de school na signalen van pestgedrag. De rechtbank oordeelde dat de school voorafgaand aan de schorsing voldoende onderzoek had verricht en dat dit onderzoek zorgvuldig was. Eiseres, de moeder van de leerling, voerde aan dat de schorsing disproportioneel was en dat er procedurele fouten waren gemaakt, waaronder het niet horen van alle betrokken partijen. De rechtbank stelde vast dat de feiten die aan de schorsing ten grondslag lagen, voldoende waren onderbouwd door schriftelijke verklaringen van medeleerlingen en bewijsstukken van WhatsApp-berichten. De rechtbank oordeelde dat de directeur in redelijkheid tot de schorsing had kunnen besluiten en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel of discriminatie. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [naam minderjarige], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. de Bruin,
en
het bestuur van de stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (BOOR), verweerder,
gemachtigde: [naam 1] .

Procesverloop

Bij brief van 11 februari 2020, verzonden op 14 februari 2020 (het primaire besluit) hebben de directeur van [naam school] (de school) en het afdelingshoofd het mondelinge besluit van 11 februari 2020 om [naam minderjarige] , zoon van eiseres (de zoon), te schorsen voor de duur van drie dagen voor de periode van 11 tot en met 13 februari 2020, schriftelijk bevestigd.
Bij besluit van 4 maart 2020 is het primaire besluit aangevuld in die zin dat hieraan een bezwaarclausule is toegevoegd.
Bij besluit van 16 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is de zoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 2] , rector, en [naam 3] .

Overwegingen

1.1.
De zoon was in het schooljaar 2019/2020 leerling in het derde leerjaar van het VWO van de school. De school behoort tot de [naam scholengroep] .
1.2.
In januari 2020 kregen twee docenten signalen dat leerlingen in dat leerjaar werden gepest. Op 11 februari 2020 heeft een aantal leerlingen schriftelijke verklaringen afgelegd waarin is vermeld dat de zoon andere leerlingen via WhatsApp pestte door onder meer beledigingen te uiten en ongepaste opmerkingen te maken over hun familieleden. Ook heeft de school prints ontvangen van Whatsapp berichten waaruit pestgedrag door de zoon naar voren kwam. De zoon maakte en verstuurde onder meer zogenoemde 'memes' met een grof karakter over medeleerlingen. Ook een of meer andere leerlingen maakte(n) zich schuldig aan pestgedrag. Op 11 februari 2020 is de zoon uit de klas gehaald voor een gesprek. In dat gesprek heeft hij, na te zijn geconfronteerd met de Whatsapp berichten en memes, toegegeven dat hij medeleerlingen digitaal heeft gepest. Diezelfde dag heeft de directeur hem in overleg met het afdelingshoofd een schorsing voor de duur van drie dagen opgelegd, ingaande per 11 februari 2020. Deze beslissing is bij het primaire besluit schriftelijk bevestigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - met overname van het advies van de Bezwaaradviescommissie toelating, schorsing en verwijdering openbaar onderwijs Rotterdam van 14 juni 2021 – het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert in haar beroepschrift aan dat de opgelegde maatregel disproportioneel en ongepast is. Daartoe stelt zij primair dat de feiten op grond waarvan deze maatregel is opgelegd niet zijn komen vast te staan en subsidiair, indien de feiten wel vast zouden staan, dat schorsing niet de juiste maatregel is. Verder voert eiseres aan dat er sprake is van procedurele fouten omdat voorafgaand aan de maatregel geen onderzoek is ingesteld en niet alle partijen (waaronder de ouders) zijn gehoord. Ten slotte voert eiseres aan dat ten tijde van het nemen van het besluit geen schriftelijke bevestiging is gestuurd van het besluit en dat de onderwijsinspectie niet in kennis is gesteld van het schorsingsbesluit.
4. De wet- en regelgeving die voor de beoordeling van deze zaak belangrijk is, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit, is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt voorop dat het besluit om een leerling te schorsen een discretionaire bevoegdheid van de directeur betreft die de bestuursrechter terughoudend moet toetsen. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de door eiseres in beroep aangevoerde argumenten (de beroepsgronden) of de directeur in dit geval in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen.
6.1.
Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de feiten waarop de schorsing is gebaseerd niet zijn komen vaststaan. Ter zitting heeft eiseres dit toegelicht en gezegd dat zij bestrijdt dat haar zoon anderen heeft gepest. De zoon heeft ter zitting opgemerkt dat zijn handelen niet als pesten kan worden gezien omdat er sprake was van wederzijds onheus gedrag. Ook heeft hij verklaard dat hij niet alle berichten en memes die aan hem worden toegeschreven zelf heeft gemaakt.
De rechtbank volgt eiseres niet in deze beroepsgrond. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt welke concrete feiten niet vast zouden staan, hoewel zij daarop is bevraagd. Door eiseres noch haar zoon is eerder naar voren gebracht dat de aan de zoon verweten gedragingen (zoals vermeld in de schriftelijke verklaringen van medeleerlingen en onderbouwd met Whatsapp berichten en memes) niet zouden kloppen. Integendeel, eiseres heeft op de hoorzitting in bezwaar nog uitdrukkelijk opgemerkt dat wat haar zoon heeft gedaan fout is en dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat hij is geschorst. Zeker indien eiseres pas in een zo laat stadium van de procedure een gewijzigd standpunt inneemt, mag van haar worden verwacht dat zij dit standpunt concretiseert en onderbouwt. Dat geldt ook voor de opmerking van de zoon dat hij niet al de overgelegde berichten en memes zelf heeft gemaakt en verstuurd. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat in de verklaring van één van de betreffende medeleerlingen die door eiseres in beroep is overgelegd, niet is vermeld dat zijn eerdere schriftelijke verklaring over het gedrag van de zoon niet juist is, maar dat hij in aanvulling op die verklaring opmerkt dat ook andere leerlingen pestten en “trash talk” gebruikten. De rechtbank gaat daarom uit van de feiten die door verweerder aan de schorsing ten grondslag zijn gelegd en de Whatsapp berichten en memes die bij de schriftelijke verklaringen van de medeleerlingen zijn gevoegd.
Niet in geschil is dat de inhoud van die berichten en memes niet door de beugel kan en dat het maken en versturen daarvan ontoelaatbaar is. Dat andere leerlingen zich ook hebben misdragen, doet daaraan niet af.
6.2.
De rechtbank is het niet eens met eiseres dat voorafgaand aan het besluit geen, althans geen zorgvuldig onderzoek is ingesteld. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat er naar aanleiding van signalen dat er sprake zou zijn van pestgedrag door de tutors van de groep en later ook nog door het afdelingshoofd met leerlingen individueel is gesproken en hen is gevraagd hun verhaal op papier te zetten en zo mogelijk met bewijsstukken te onderbouwen. Naar aanleiding daarvan heeft het afdelingshoofd gesproken met de directeur en zij zijn vervolgens op 11 februari 2020 met de zoon in gesprek gegaan om de situatie verder te onderzoeken. De zoon heeft in dat gesprek de hem verweten gedragingen erkend. Aan de zoon is meegedeeld dat het voornemen bestond hem voor drie dagen te schorsen. Vervolgens heeft de school gesproken met eiseres over de klachten over het gedrag van haar zoon en aan het eind van dat gesprek meegedeeld dat de zoon voor drie dagen wordt geschorst. Vervolgens is de zoon daadwerkelijk geschorst. Deze gang van zaken is door eiseres niet betwist. De school heeft aldus voldoende onderzoek verricht alvorens over te gaan tot de schorsing.
Het standpunt van eiseres dat zij niet is gehoord mist gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken feitelijke grondslag. Voor zover eiseres bedoelt dat zij als ouder voorafgaand aan het voornemen tot schorsing had moeten worden gehoord, volgt de rechtbank dit niet. Dit volgt niet uit de toepasselijke regelgeving. Daarnaast valt zonder verdere toelichting, die door eiseres niet is gegeven, niet in te zien waarom een gesprek met eiseres van belang zou zijn geweest voor het voornemen al dan niet tot schorsing over te gaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres, zo volgt uit het dossier, niet van het gedrag van haar zoon en andere leerlingen op de hoogte was. Eiseres stemde bovendien destijds in met de schorsing.
De rechtbank is verder van oordeel dat het door de school verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Dat de school in het onderzoek niet heeft ontdekt dat ook een of meer andere leerlingen zich op sociale media hebben misdragen en ontoelaatbare uitingen hebben gedaan tegen de zoon, is ongelukkig, maar de rechtbank ziet onvoldoende aanleiding dit aan de school te verwijten. Vaststaat dat de zoon daarover in het gesprek op 11 februari 2020 (en ook eerder) niets heeft verklaard en eiseres heeft ook niet weersproken dat hiervan ook door anderen geen signalen aan de school waren afgegeven.
Het oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt niet anders indien, zoals de zoon ter zitting heeft gesteld, twee van de schriftelijke verklaringen pas op 11 februari 2020 zouden zijn opgesteld na het gesprek van de school met de zoon. Niet bestreden is immers dat de klachten over pestgedrag van de zoon (zoals beschreven in de schriftelijke verklaringen) al eerder mondeling door leerlingen tegenover de school waren geuit. Ook het betoog dat bedoelde twee leerlingen door de directeur en het afdelingshoofd zouden zijn gedwongen een schriftelijke verklaring op te stellen, baat eiseres niet. Weliswaar roept de door eiseres in beroep overgelegde aanvullende verklaring van één van de betreffende leerlingen vragen op over de gang van zaken, maar nu deze verklaring door verweerster op dit punt wordt betwist en de verklaring pas in een laat stadium van de procedure is overgelegd en onduidelijk is hoe deze tot stand is gekomen, kan daaraan niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan toekent. Bovendien is het besluit tot schorsing niet enkel gebaseerd op de verklaring van deze leerling (die overigens – zoals hiervoor onder 6.1 al is overwogen – niet herroept dat de zoon zich heeft schuldig gemaakt aan pesten), maar op door meerdere leerlingen geuite klachten en door hen overgelegde Whatsapp berichten en memes. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat met de door eiseres in bezwaar overgelegde en door de zoon opgestelde transcriptie van een gesprek tussen de zoon en de andere van de twee bedoelde medeleerlingen (welke transcriptie niet kan worden gecontroleerd op echtheid en volledigheid) en de in beroep overgelegde verklaring van de moeder van deze medeleerling, niet aannemelijk is gemaakt dat deze medeleerling door de school is gedwongen een verklaring af te leggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit niet volgt uit de inhoud van de transcriptie en de verklaring van de moeder. Uit de transcriptie volgt immers niet dat door de directeur is gezegd dat het enkel niet opstellen van een verklaring tot gevolg zou hebben dat de medeleerling ook zou worden geschorst, maar dat dit zou gebeuren indien zij tevens te weten zou komen dat de medeleerling ‘er deel van uitmaakt’ (de rechtbank begrijpt: betrokken is bij het pestgedrag door de zoon).
6.3.
Ter zitting is door eiseres benadrukt dat de beslissing de zoon uit de les te halen om het gesprek met hem aan te gaan, een enorme impact op de zoon heeft gehad. Voor zover eiseres hiermee betoogt dat dit het besluit tot schorsing onzorgvuldig maakt en het daarom niet in stand kan blijven, volgt de rechtbank haar daarin niet. Voorstelbaar is dat de zoon geschrokken is van het feit dat hij onverwacht uit de les werd gehaald voor een gesprek met de directeur en het afdelingshoofd. Maar niet valt in te zien dat het feit dat niet tot het eind van de schooldag is gewacht met het gesprek, van invloed is geweest op het besluit tot schorsing over te gaan. Verder verwijst de rechtbank naar wat hiervoor onder 6.2 is overwogen over het aan het besluit tot schorsing voorafgaande onderzoek. Voorts heeft de bezwaaradviescommissie in haar advies overwogen dat de school niet afdoende heeft kunnen uitleggen waarom het dringend noodzakelijk was de zoon uit de les te halen en dat wachten tot de schooldag is afgelopen het voeren van een constructief gesprek in alle rust bevordert. Verweerster heeft het advies van de bezwaaradviescommissie onderschreven en dit in het bestreden besluit overgenomen, en daarmee erkend dat de school het gesprek later op de dag had moeten voeren. In zoverre heeft verweerster in het bestreden besluit haar standpunt herzien.
6.4.
Uit de door eiseres ter zitting gegeven toelichting op de beroepsgrond dat schorsing niet de juiste maatregel is, begrijpt de rechtbank dat eiseres aanvoert dat de schorsing niet proportioneel is in verhouding tot de maatregelen die zijn opgelegd aan andere leerlingen die zich hebben schuldig gemaakt aan pestgedrag, in het bijzonder aan de leerling met wie sprake was van wederzijds pestgedrag. Volgens eiseres is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel en van discriminatie.
Niet (langer) in geschil is dus dat volgens de toepasselijke regelgeving het aan de zoon verweten gedrag schorsingswaardig is en in dit geval op zichzelf een schorsing kan worden opgelegd.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verweerster heeft toegelicht dat ook tegen andere leerlingen die zich schuldig hebben gemaakt aan (digitaal) pesten maatregelen zijn genomen. Zij heeft in bezwaar concreet aangevoerd dat en waarom de situatie van de zoon niet vergelijkbaar is met die van de medeleerling met wie sprake is geweest van wederzijds pestgedrag. Kort samengevat heeft verweerster in dat verband toegelicht dat het pesten door de medeleerling na het schooljaar 2018-2019 is gestopt terwijl het pesten door de zoon doorging, het pestgedrag van de zoon steeds verderging in woord en beeld doordat het steeds grover en explicieter werd, een seksuele lading kreeg, betrekking kreeg op familieleden van de medeleerling en berichten werden gemanipuleerd of veranderd om de medeleerling in een kwaad daglicht te zetten en/of andere medeleerlingen op het verkeerde been te zetten, en dat naast de betreffende medeleerling ook andere leerlingen melding maakten van soortgelijk pestgedrag door de zoon jegens hen. Eiseres heeft ook in beroep hier onvoldoende tegenovergesteld om aannemelijk te maken dat het pestgedrag van andere leerlingen in duur, ernst en omvang wel vergelijkbaar was met het gedrag van haar zoon.
Haar stelling dat de schorsing disproportioneel is omdat sprake is van discriminatie, heeft eiseres evenmin voldoende geconcretiseerd en onderbouwd. In het enige door eisers geschetste voorbeeld (het innemen van de telefoon van de zoon omdat vermoed werd dat hij aan het bellen was) ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat sprake was van discriminatie.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond om te oordelen dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten in dit geval tot schorsing van de zoon over te gaan.
6.5.
De beroepsgrond dat niet tijdig een schriftelijke bevestiging is gestuurd van het besluit, slaagt niet. Weliswaar is op de dag van de schorsing het besluit enkel mondeling meegedeeld aan de zoon en aan eiseres, maar dit besluit is schriftelijk vastgelegd en op 14 februari 2020 aan eiseres gezonden. Uit de toepasselijke regelgeving volgt niet dat een besluit tot schorsing nog op dezelfde dag schriftelijk bekend moet worden gemaakt. Eiseres heeft ook niet aangevoerd dat en waarom zij zou zijn benadeeld door het feit dat de schriftelijke bevestiging van de schorsing op 14 februari 2020 aan haar is toegezonden.
6.6.
Voor de goede orde overweegt de rechtbank nog dat eiseres de beroepsgrond dat de onderwijsinspectie niet in kennis is gesteld van het schorsingsbesluit, ter zitting heeft laten vallen. Die grond hoeft dus niet meer te worden besproken.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, slagen de beroepsgronden niet. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 mei 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: de toepasselijke wet- en regelgeving

Inrichtingsbesluit Wet op het voortgezet onderwijs
Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit Wet op het voortgezet onderwijs, kan het bevoegd gezag met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.
Het tweede lid bepaalt dat het besluit tot schorsing schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene wordt bekendgemaakt.
Het derde lid bepaalt dat het bevoegd gezag de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis stelt.
Leerlingenstatuut en schoolgids
Artikel 7.2. van het door de [naam scholengroep] vastgestelde Leerlingenstatuut 2018-2022 (Leerlingenstatuut) bepaalt dat periodiek, conform de wettelijke eisen, de scholengroep op haar website de schoolgids publiceert. Het Leerlingenstatuut maakt onderdeel uit van de schoolgids.
Pagina 75 van de schoolgids ([nam schoolgids] 2020-2021) vermeldt dat wanneer een leerling handelt in strijd met de waarden van de school, de school de voorkeur geeft aan herstelacties, indien dit mogelijk en passend is.
Pagina 79 vermeldt dat in buitengewone gevallen in overleg met het afdelingshoofd en de directeur, onmiddellijke schorsing mogelijk is. Hieronder valt onder andere de situatie dat een student beledigende taal bezigt naar andere studenten of de leraren (zie pagina 81).
Artikel 28.2. van het Leerlingenstatuut bepaalt dat bij het opleggen van een straf er een redelijke relatie dient te zijn tussen de strafmaat en de ernst van de overtreding. Ook dient er zo mogelijk een verhouding te bestaan tussen de aard van de overtreding en de soort straf.
Artikel 28.3 bepaalt dat het duidelijk moet zijn voor welke overtreding een straf gegeven wordt.
Artikel 28.4 bepaalt dat bij de praktische uitvoering van een straf met de mogelijkheden van de leerling rekening wordt gehouden.
Artikel 28.6 bepaalt dat bij ernstige overtreding van de regels of bij het herhalen van het overtreden van de regels de rector, of diens gedelegeerde (de vestigingsdirecteur of de teamleider) een leerling met opgave van redenen kan schorsen en dus de toegang tot de school ontzeggen.
Artikel 28.7 bepaalt dat het besluit tot schorsing schriftelijk aan de betrokkene, en indien deze jonger is dan 18 jaar ook aan de ouders/verzorgers, wordt meegedeeld.
Artikel 28.8 bepaalt dat bij schorsing langer dan een dag, de rector de onderwijsinspectie en het schoolbestuur schriftelijk van dit feit in kennis stelt.