Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Niet in geschil is dat de inhoud van die berichten en memes niet door de beugel kan en dat het maken en versturen daarvan ontoelaatbaar is. Dat andere leerlingen zich ook hebben misdragen, doet daaraan niet af.
Het standpunt van eiseres dat zij niet is gehoord mist gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken feitelijke grondslag. Voor zover eiseres bedoelt dat zij als ouder voorafgaand aan het voornemen tot schorsing had moeten worden gehoord, volgt de rechtbank dit niet. Dit volgt niet uit de toepasselijke regelgeving. Daarnaast valt zonder verdere toelichting, die door eiseres niet is gegeven, niet in te zien waarom een gesprek met eiseres van belang zou zijn geweest voor het voornemen al dan niet tot schorsing over te gaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres, zo volgt uit het dossier, niet van het gedrag van haar zoon en andere leerlingen op de hoogte was. Eiseres stemde bovendien destijds in met de schorsing.
De rechtbank is verder van oordeel dat het door de school verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Dat de school in het onderzoek niet heeft ontdekt dat ook een of meer andere leerlingen zich op sociale media hebben misdragen en ontoelaatbare uitingen hebben gedaan tegen de zoon, is ongelukkig, maar de rechtbank ziet onvoldoende aanleiding dit aan de school te verwijten. Vaststaat dat de zoon daarover in het gesprek op 11 februari 2020 (en ook eerder) niets heeft verklaard en eiseres heeft ook niet weersproken dat hiervan ook door anderen geen signalen aan de school waren afgegeven.
Het oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt niet anders indien, zoals de zoon ter zitting heeft gesteld, twee van de schriftelijke verklaringen pas op 11 februari 2020 zouden zijn opgesteld na het gesprek van de school met de zoon. Niet bestreden is immers dat de klachten over pestgedrag van de zoon (zoals beschreven in de schriftelijke verklaringen) al eerder mondeling door leerlingen tegenover de school waren geuit. Ook het betoog dat bedoelde twee leerlingen door de directeur en het afdelingshoofd zouden zijn gedwongen een schriftelijke verklaring op te stellen, baat eiseres niet. Weliswaar roept de door eiseres in beroep overgelegde aanvullende verklaring van één van de betreffende leerlingen vragen op over de gang van zaken, maar nu deze verklaring door verweerster op dit punt wordt betwist en de verklaring pas in een laat stadium van de procedure is overgelegd en onduidelijk is hoe deze tot stand is gekomen, kan daaraan niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan toekent. Bovendien is het besluit tot schorsing niet enkel gebaseerd op de verklaring van deze leerling (die overigens – zoals hiervoor onder 6.1 al is overwogen – niet herroept dat de zoon zich heeft schuldig gemaakt aan pesten), maar op door meerdere leerlingen geuite klachten en door hen overgelegde Whatsapp berichten en memes. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat met de door eiseres in bezwaar overgelegde en door de zoon opgestelde transcriptie van een gesprek tussen de zoon en de andere van de twee bedoelde medeleerlingen (welke transcriptie niet kan worden gecontroleerd op echtheid en volledigheid) en de in beroep overgelegde verklaring van de moeder van deze medeleerling, niet aannemelijk is gemaakt dat deze medeleerling door de school is gedwongen een verklaring af te leggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit niet volgt uit de inhoud van de transcriptie en de verklaring van de moeder. Uit de transcriptie volgt immers niet dat door de directeur is gezegd dat het enkel niet opstellen van een verklaring tot gevolg zou hebben dat de medeleerling ook zou worden geschorst, maar dat dit zou gebeuren indien zij tevens te weten zou komen dat de medeleerling ‘er deel van uitmaakt’ (de rechtbank begrijpt: betrokken is bij het pestgedrag door de zoon).
Niet (langer) in geschil is dus dat volgens de toepasselijke regelgeving het aan de zoon verweten gedrag schorsingswaardig is en in dit geval op zichzelf een schorsing kan worden opgelegd.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verweerster heeft toegelicht dat ook tegen andere leerlingen die zich schuldig hebben gemaakt aan (digitaal) pesten maatregelen zijn genomen. Zij heeft in bezwaar concreet aangevoerd dat en waarom de situatie van de zoon niet vergelijkbaar is met die van de medeleerling met wie sprake is geweest van wederzijds pestgedrag. Kort samengevat heeft verweerster in dat verband toegelicht dat het pesten door de medeleerling na het schooljaar 2018-2019 is gestopt terwijl het pesten door de zoon doorging, het pestgedrag van de zoon steeds verderging in woord en beeld doordat het steeds grover en explicieter werd, een seksuele lading kreeg, betrekking kreeg op familieleden van de medeleerling en berichten werden gemanipuleerd of veranderd om de medeleerling in een kwaad daglicht te zetten en/of andere medeleerlingen op het verkeerde been te zetten, en dat naast de betreffende medeleerling ook andere leerlingen melding maakten van soortgelijk pestgedrag door de zoon jegens hen. Eiseres heeft ook in beroep hier onvoldoende tegenovergesteld om aannemelijk te maken dat het pestgedrag van andere leerlingen in duur, ernst en omvang wel vergelijkbaar was met het gedrag van haar zoon.
Haar stelling dat de schorsing disproportioneel is omdat sprake is van discriminatie, heeft eiseres evenmin voldoende geconcretiseerd en onderbouwd. In het enige door eisers geschetste voorbeeld (het innemen van de telefoon van de zoon omdat vermoed werd dat hij aan het bellen was) ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat sprake was van discriminatie.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond om te oordelen dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten in dit geval tot schorsing van de zoon over te gaan.