ECLI:NL:RBROT:2022:427

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
C/10/630099 / KG ZA 21-1082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.H. de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige weigering tot doorhaling van beslag in kadaster na opheffingsbeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam eiser] en [naam gedaagde]. [naam eiser] is eigenaar van een appartementsrecht verbonden aan een woning, waarop [naam gedaagde] conservatoir beslag had gelegd. Het gerechtshof Den Haag heeft eerder het beslag opgeheven, maar [naam gedaagde] weigerde om het beslag in het kadaster door te laten halen, ondanks de opheffingsbeslissing. [naam eiser] vorderde in kort geding dat de voorzieningenrechter [naam gedaagde] zou gebieden om het beslag binnen 24 uur op te heffen, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-naleving.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [naam gedaagde] onrechtmatig handelde door het beslag niet op te heffen, aangezien hij geen cassatie had ingesteld tegen de opheffingsbeslissing en het in zijn macht lag om uitvoering te geven aan deze beslissing. De rechter wees de vordering van [naam eiser] toe, maar bepaalde dat [naam gedaagde] het beslag binnen 48 uur na betekening van het vonnis moest doorhalen. Tevens werd een dwangsom van € 1.000,00 per dag opgelegd, tot een maximum van € 50.000,00.

De proceskosten werden gecompenseerd, omdat beide partijen in deze procedure niet volledig in het gelijk werden gesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van de naleving van rechterlijke uitspraken en de onrechtmatigheid van het niet uitvoeren van een opheffingsbeslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/630099 / KG ZA 21-1082
Vonnis in kort geding van 24 januari 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. B. el Ouath te Hoogvliet Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. P.H. de Bruin te Bleiswijk.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 december 2021, met producties 1 tot en met 6,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 10 januari 2022,
  • de eiswijziging van [naam eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] is eigenaar van een appartementsrecht verbonden aan de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Op 16 september 2019 heeft [naam gedaagde] conservatoir beslag op de woning doen leggen. Het proces-verbaal van inbeslagneming is ingeschreven in het kadaster.
2.3.
Bij arrest van 26 oktober 2021 (hierna: het arrest) heeft het gerechtshof Den Haag in een zaak tussen partijen met nummer 200.292.444 het beslag op de woning opgeheven. Het gerechtshof heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen:
“7.20. Daarmee komt het hof toe aan de afweging van de wederzijdse belangen. Naar het oordeel van het hof weegt het belang van [naam gedaagde] bij handhaving van het beslag minder zwaar dan het belang van [naam eiser] bij opheffing daarvan. Bij deze afweging kent het hof allereerst betekenis toe aan het hiervoor gegeven oordeel over de summiere ondeugdelijkheid van de vordering. Daarnaast weegt zwaar dat [naam eiser] de woning al voorafgaand aan het gelegde beslag te koop heeft aangeboden. Weliswaar is de koopovereenkomst met de derde gesloten nadat beslag was gelegd en is het maximum van de boete (10%) inmiddels bereikt, maar [naam eiser] heeft gesteld dat de kopers ook aanvullende schadevergoeding vorderen, die nog steeds oploopt. Uit de door [naam eiser] overgelegde correspondentie met de kopers die [naam eiser] heeft overgelegd blijkt ook dat die zich uitdrukkelijk het recht hebben voorbehouden om, wanneer de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, aanspraak te maken op vergoeding van schade. De schadeclaim is in dat licht voldoende aannemelijk. Bovendien wijst de omstandigheid dat de woning al voor de datum van de beslaglegging te koop stond op het onverminderde belang van [naam eiser] om de woning te verkopen; de omstandigheid dat de woning al geruime tijd leeg staat bevestigt dat belang. Ook grief 3 slaagt dus.”
2.4.
[naam gedaagde] heeft geen cassatie ingesteld. Ook heeft hij geen opdracht aan de deurwaarder verstrekt om het beslag in het kadaster door te laten halen.
2.5.
Bij e-mails van 23 en 25 november 2021 hebben medewerkers van het kadaster aan de advocaat van [naam eiser] bericht dat het beslag op grond van het arrest niet in het kadaster kan worden doorgehaald, omdat in het arrest de kadastrale aanduiding van de woning ontbreekt en een vreemde taal – in het arrest is uit Engelstalige stukken geciteerd – in de openbare registers niet is toegestaan.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert na eiswijziging – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
het beslag opheft,
[naam gedaagde] gebiedt om het beslag op te heffen, binnen 24 uur na het vonnis, bij gebreke van een dwangsom van € 500,00 per dag,
de deurwaarder toestemming verleent om het beslag op te heffen,
de bewaarder van het kadaster machtigt tot doorhaling van het beslag,
[naam gedaagde] gebiedt om het beslag door te laten halen, binnen 24 uur na het vonnis, bij gebreke van een dwangsom van € 500,00 per dag.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam gedaagde] betwist dat [naam eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Het beslag is door het gerechtshof opgeheven en de doorhaling betreft volgens hem een louter administratieve handeling. Bij de doorhaling heeft [naam eiser] volgens [naam gedaagde] geen spoedeisend belang, te meer nu er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de woning door [naam eiser] op korte termijn aan een derde moet worden geleverd.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt [naam gedaagde] niet in zijn stelling dat een spoedeisend belang ontbreekt. Het beslag is opgeheven, maar nog niet alle formaliteiten zijn vervuld. Het ligt, gelet op het bepaalde in artikel 513a Rv, mede in de macht van [naam gedaagde] om de doorhaling van het beslag in het kadaster te realiseren en daarop kan hij, ook door middel van een kort geding, door [naam eiser] worden aangesproken. Dat door [naam eiser] geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de woning door hem aan een derde moet worden geleverd, maakt het vorenstaande niet anders. Partijen procederen al jaren tegen elkaar mét dezelfde advocaten, waarbij ook de verkoop van de woning aan de orde is geweest. Daar komt bij dat recent (zie r.o. 7.20. van het arrest) nog doorslaggevende betekening is toegekend aan het belang van [naam eiser] om de overeenkomst tot verkoop van de woning na te komen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiser] zijn eis gewijzigd. Daartegen heeft [naam gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt. [naam eiser] heeft twee nieuwe vorderingen (onder 4 en 5) ingesteld, waarvan de voorzieningenrechter begrijpt dat het cumulatieve en geen alternatieve vorderingen betreft. De vorderingen onder 1 tot en met 3 zijn niet toewijsbaar, omdat het gerechtshof het beslag op de woning reeds heeft opgeheven. In het geval van toewijzing van de vordering onder 4 doet zich het probleem voor dat de bewaarder van het kadaster tegen dezelfde problemen aanloopt die al eerder door medewerkers van het kadaster zijn genoemd. Ook die vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed. Daarmee resteert het onder 5 gevorderde gebod om [naam gedaagde] het beslag door te laten halen.
4.4.
Artikel 513a Rv bepaalt dat een beslag op een onroerende zaak door de bewaarder van het kadaster kan worden doorgehaald op grond van een rechterlijke uitspraak die tot opheffing strekt dan wel een schriftelijke verklaring van de deurwaarder dat hij in opdracht van de executant het beslag opheft of dat het beslag is vervallen. Daarmee ligt het in de macht van [naam gedaagde] om als executant uitvoering aan de opheffingsbeslissing te geven, te meer nu de bewaarder het beslag thans niet op basis van het arrest wil (of kan) doorhalen. Nu [naam gedaagde] weigert om uitvoering aan een rechterlijke uitspraak te geven, handelt hij onrechtmatig jegens [naam eiser]. Voorts is daarbij van belang dat [naam gedaagde] geen cassatie heeft ingesteld tegen de opheffingsbeslissing. Dit leidt ertoe dat het gebod wordt toegewezen.
4.5.
De vordering onder 5 wordt toegewezen, met dien verstande dat de termijn om het beslag in het kadaster door te laten halen, wordt bepaald op 48 uur na betekening van het vonnis. Gelet op de handelwijze van [naam gedaagde] bestaat aanleiding voor het opleggen van de gevorderde dwangsom. Deze wordt evenwel gemaximeerd tot € 50.000,00.
4.6.
De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Hoewel de handelwijze van [naam gedaagde] jegens [naam eiser] als onrechtmatig dient te worden bestempeld, heeft [naam eiser] in deze procedure in eerste instantie vorderingen ingesteld die het door hem gewenste resultaat niet tot gevolg zouden hebben. De vordering onder 5 is pas tijdens de mondelinge behandeling toegevoegd. Dat brengt met zich dat voor een proceskostenveroordeling in dit geval geen plaats is.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [naam gedaagde] om het beslag op de woning (kadastrale gemeente Charlois, sectie [sectie] nummer [nummer]) binnen 48 uur na betekening van dit vonnis in het kadaster door te laten halen,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
[2971/2009]