ECLI:NL:RBROT:2022:4329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
9568483 / VZ VERZ 21-17638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en re-integratieproblemen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente Rotterdam en [verweerster]. De Gemeente Rotterdam verzocht om ontbinding op grond van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster] en een verstoorde arbeidsverhouding. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 december 2021 ter griffie was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2022 was [verweerster] niet aanwezig, ondanks dat zij op de hoogte was van de zitting. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een opzegverbod wegens ziekte, maar dat dit niet in de weg stond aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat de redenen voor ontbinding niet gerelateerd waren aan de ziekte van [verweerster]. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord was, mede door het feit dat [verweerster] herhaaldelijk niet op afspraken verscheen en geen vertrouwen meer had in haar leidinggevenden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2022 en bepaald dat [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding, aangezien zij meer dan 24 maanden in dienst was geweest. De proceskosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9568483 / VZ VERZ 21-17638
Uitspraak: 31 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Zonneveld te Rotterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. T. Ecevit-Yegen, die zich bij brief van 18 januari 2022 als gemachtigde aan de zaak heeft onttrokken, waarna verweerster de procedure heeft voortgezet, zonder gemachtigde.
Partijen zullen hierna ‘Gemeente Rotterdam’ en ‘ [verweerster] ’ worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, ter griffie binnengekomen op 2 december 2021, met producties;
  • de e-mailberichten van 20 januari 2022, 26 januari 2022 en 25 februari 2022 van [verweerster] , met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Daarbij zijn namens Gemeente Rotterdam mevr. [persoon A] (manager Stadsbeheer) en mevr. [persoon B] verschenen, bijgestaan door mr. A. Zonneveld als gemachtigde. [verweerster] is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling, met instemming van Gemeente Rotterdam, geprobeerd telefonisch contact te zoeken met [verweerster] , maar zij heeft de telefoon niet opgenomen.
1.3.
De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om de mondelinge behandeling aan te houden en Gemeente Rotterdam op te dragen [verweerster] bij exploot op te roepen, aangezien [verweerster] door de griffier bij e-mailbericht van 15 februari 2022 is opgeroepen voor de zitting. Bovendien is gebleken dat [verweerster] door Gemeente Rotterdam bij e-mailbericht van 8 maart 2022 gewezen is op de zitting van 10 maart 2022. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat [verweerster] op de hoogte was van de onderhavige zitting en dat zij er zelf voor gekozen heeft om daarbij niet aanwezig te zijn.
1.4.
Gemeente Rotterdam heeft ter zitting haar standpunt nader toegelicht. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5.
Naast het verzoekschrift dat door Gemeente Rotterdam is ingediend, is op
8 december 2021 ter griffie een aanvraag voor een kort geding procedure van [verweerster] jegens Gemeente Rotterdam ontvangen. De kantonrechter heeft op verzoek van [verweerster] bepaald dat beide procedures gelijktijdig mondeling behandeld worden. [verweerster] , althans haar voormalig gemachtigde, heeft echter slechts een concept dagvaarding ingediend, maar heeft geen definitieve dagvaarding ter griffie aangebracht. Bovendien is de dagvaarding niet aan Gemeente Rotterdam betekend. De kort geding procedure wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
1.6.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 november 2014 in dienst bij Gemeente Rotterdam bij het cluster Stadsbeheer. De functie van [verweerster] is Handhaver (met taakaccent [naam] ) tegen een salaris van € 2.904,00 bruto op basis van 36 uur per week.
2.2.
In het kader van een transfertraject is [verweerster] met ingang van 1 november 2018 (op haar verzoek) op basis van een detacheringsovereenkomst geplaatst bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, afdeling Publieke Gezondheid, team Gezondheid en Milieu in de functie van adviseur bij Gemeente Rotterdam. De detachering duurde aanvankelijk zes maanden, van 1 november 2018 tot en met 30 april 2019, en is nadien verlengd met nogmaals zes maanden tot 31 oktober 2019.
2.3.
Alvorens terug te keren naar haar eigen functie heeft [verweerster] zich gewend tot een vertrouwenspersoon van Gemeente Rotterdam met een klacht over onveilige werkomstandigheden en seksuele intimidatie op de werkvloer bij het cluster Stadsbeheer.
2.4.
In haar e-mailberichten van 28 december 2019 en 30 december 2019 aan Gemeente Rotterdam laat zij weten dat zij het transfertraject wenst te beëindigen en dat zij haar totale verlofuren van 2020 wil opnemen om een baan te zoeken buiten Gemeente Rotterdam. [verweerster] heeft van Gemeente Rotterdam toestemming gekregen om van 12 december 2019 tot en met 26 februari 2020 verlof op te nemen
2.5.
Op 19 februari 2020 heeft [verweerster] zich ziekgemeld.
2.6.
Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft Gemeente Rotterdam [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek op 7 juli 2020. [verweerster] heeft bij monde van haar gemachtigde laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek en heeft (uiteindelijk) bij e-mail van 7 juli 2020 het volgende aan Gemeente Rotterdam bericht:
“(…) Cliënte kan en wil niet vanwege de onveilige werkomgeving die haar belet om in gezondheid, veiligheid, zorg en welzijn, die nodig zijn om in werkgeluk en werkgezondheid te kunnen werken, terugkeren als handhaver.
(…)
Cliënte heeft inmiddels een nieuw Transfertraject aangevraagd, waarop zij nog op een reactie wacht. Het doel daarbij is dat zij beleidsadviseur kan worden huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij wil graag officieel werken bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling onder leiding van mevrouw [persoon C] (met haar goedvinden). Als dat niet mogelijk is, wil cliënte zich inzetten en het nieuwe Transfertraject resultaatgericht doorlopen voor een andere toegankelijke en beschikbare beleidsomgeving bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling.
(…)
Graag spreek ik met u af hoe de gemeente Rotterdam met inachtneming van voorgaande een doorstroom mogelijk maakten op welke termijn.”
[verweerster] is niet op het gesprek op 7 juli 2020 verschenen.
2.7.
Gemeente Rotterdam heeft [verweerster] nadien wederom uitgenodigd voor een gesprek, dit keer op 27 juli 2020. [verweerster] heeft nogmaals laten weten geen noodzaak te zien voor een gesprek. Vervolgens is [verweerster] bij brief van 30 juli 2020 door Gemeente Rotterdam gesommeerd om te verschijnen op gesprek op 6 augustus 2020 waarbij tevens is vermeld dat wanneer [verweerster] geen gehoor geeft aan de uitnodiging, Gemeente Rotterdam zich genoodzaakt ziet tot staking van de loondoorbetaling.
2.8.
Op 4 augustus 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en Gemeente Rotterdam. In dat gesprek heeft [verweerster] (onder andere) wederom te kennen gegeven dat zij niet wil terugkeren naar het cluster Stadsbeheer.
2.9.
Op 19 november 2020 heeft [verweerster] zich per e-mail ziekgemeld. Zij geeft in die e-mail aan dat de reden voor deze ziekmelding is “
de isolatie die de werkgever sinds maart 2020 op mij uitvoert en ik onder oneigenlijke bestuurlijke druk leef omdat de werkgever deze keuze maakt..”
2.10.
Op 4 januari 2021 heeft [verweerster] zich hersteld gemeld. Ondanks de betermelding van [verweerster] heeft Gemeente Rotterdam haar verzocht naar de bedrijfsarts te gaan. De afspraak bij de bedrijfsarts heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 7 januari 2021. In het verslag van de bedrijfsarts is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Werknemer vermeldde mij bij werkgever aangegeven te hebben dat zij hersteld gemeld wenste te worden, maar niet in de bedongen arbeid terug wil keren om terugval in het klachtenpatroon te voorkomen. Met akkoord van werknemer kan ik melden dat het niet om beperkingen in de uitvoering van de werkzaamheden gaat, maar om overige werkgerelateerde factoren (gedrag, communicatiestijl, bedrijfsbeleid) waar zij niet gelukkig van wordt. Het lijkt mij verstandig dat werkgever en werknemer in gesprek gaan of er mogelijkheden zijn tot overplaatsing naar een andere interne functie waar zij zich beter kan ontplooien of haar helpen met het zoeken naar een externe functie middels het inschakelen van een jobcoach / outplacementbureau als er geen vacante vacatures intern zijn of als zij niet geschikt geacht wordt voor die functie. Hierbij denk ik dat het verstandig is om die functie te matchen op werknemer’s vaardigheden / competenties. Dit zou kunnen middels een assessmenttraject. (…)”
2.11.
Op 25 januari 2021 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden tussen Gemeente Rotterdam en [verweerster] . Tijdens dat gesprek is onder meer afgesproken dat er een nieuwe afspraak voor een transfertraject en een assessment wordt gemaakt en dat door Gemeente Rotterdam de mogelijkheden om binnen Handhaving tijdelijk een werkplek te creëren zal worden onderzocht.
2.12.
Door [verweerster] is een assessment bij de afdeling HR van het cluster Bestuurs- en Concernondersteuning, team Ontwikkeling van Gemeente Rotterdam afgenomen. Nadat het rapport van het assessment is opgemaakt, heeft [verweerster] verzocht het rapport te vernietigen.
2.13.
Op 22 april 2021 heeft [verweerster] zich wederom ziek gemeld.
2.14.
Op 26 april 2021 heeft een preventief consult bij de bedrijfsarts plaatsgevonden. Omdat [verweerster] op dat moment niet goed aanspreekbaar was, heeft de bedrijfsarts geadviseerd een nieuwe afspraak te maken. De nieuwe afspraak stond gepland op 25 mei 2021. Tijdens deze afspraak was [verweerster] telefonisch niet bereikbaar. Vervolgens heeft op 22 juni 2021 een nieuwe (telefonische) afspraak plaatsgevonden. De bedrijfsarts heeft als volgt – voor zover van belang – geadviseerd:
“(…) Beperkingen liggen op het persoonlijke en sociale vlak. Door deze beperkingen is werknemer niet inzetbaar in eigen werk. Om te beoordelen of werknemer met deze beperkingen inzetbaar is in ander werk bij eigen werkgever, welk werknemer ambieert, adviseer ik jullie om Ergatis in te schakelen. Dit is een expertisebureau dat beperkingen en belastbaarheid kan duiden en ondersteuning/behandelopties kan aangeven. Dit helpt werknemer in haar zoektocht naar passend werk. (…)”
2.15.
In de periode van 2 juli 2021 en 3 augustus 2021 heeft [verweerster] melding gemaakt van integriteitsschendingen van verschillende medewerkers van Gemeente Rotterdam, waaronder mevr. [persoon A] , manager Stadsbeheer, en [persoon D] , coördinator Integriteit Stadsbeheer. Gemeente Rotterdam heeft naar aanleiding daarvan geprobeerd een afspraak in te plannen met [verweerster] , doch zowel [verweerster] alsook haar toenmalige gemachtigde hebben niet gereageerd.
2.16.
Op 13 juli 2021 heeft [verweerster] zich naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts beter gemeld.
2.17.
Bij brief van 22 juli 2021 heeft Gemeente Rotterdam [verweerster] gesommeerd om op 12 augustus 2021 op gesprek te komen. Daarbij is aangegeven dat wanneer [verweerster] geen gevolg geeft aan dit verzoek, overgegaan zal worden tot opschorting van het loon gedurende de periode dat [verweerster] zich niet aan de voorschriften houdt.
2.18.
Bij e-mail van 6 augustus 2021 heeft [verweerster] aan Gemeente Rotterdam – voor zover van belang – het volgende bericht:
“Beste mevrouw [persoon A] ,
Hierbij zeg ik mijn vertrouwen jegens u en uw collega’s van het cluster Stadsbeheer. U handelt niet integer. Uw collega’s mevrouw [persoon E] , [persoon F] , [persoon G] , [persoon H] van het integriteit team van het cluster Stadsbeheer handelen ook niet integer. Ik heb melding gedaan aan de politie.
(…)
Hierbij verzoek ik u de afspraak op 12 augustus 2021 te annuleren. Vanwege uw niet integer handelen en bedreigingen voel ik me zeer onveilig en verlies mijn gezondheid, veiligheid en welzijn. (…)”
2.19.
Bij brief van 12 augustus 2021 heeft Gemeente Rotterdam aan [verweerster] medegedeeld dat besloten is de uitbetaling van het loon met ingang van 12 augustus 2021 op te schorten, omdat zij niet is verschenen op de geplande afspraak op 12 augustus 2021. In die brief is [verweerster] nogmaals uitgenodigd voor een gesprek, te weten op 25 augustus 2021.
2.20.
[verweerster] is niet verschenen op de afspraak op 25 augustus 2021.
2.21.
Gemeente Rotterdam heeft [verweerster] nogmaals uitgenodigd voor een gesprek en wel op 13 september 2021. Ook daar is zij niet verschenen. Evenmin was [verweerster] bereikbaar voor het telefonisch consult met de bedrijfsarts op 9 september 2021.
2.22.
Op 15 september 2021 heeft Gemeente Rotterdam de betaling van het loon stopgezet.
2.23.
Op 29 oktober 2021 heeft [verweerster] zich wederom ziekgemeld. In haar e-mail aan Gemeente Rotterdam laat zij weten dat zij zich onveilig voelt en angst heeft om contact op te nemen met mevr. [persoon A] . Tevens geeft zij nogmaals aan het vertrouwen in haar te hebben opgezegd.
2.24.
Op 20 september 2021 heeft Gemeente Rotterdam een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van [verweerster] . In het deskundigenrapport van 8 oktober 2021 is – voor zover van belang – het volgend vermeld:
“Nu werkneemster niet reageert op mijn uitnodigingen tot gesprek kan geen deugdelijke grond voor haar handelen worden uitgevraagd.
Het is evident dat werkneemster zich niet houdt aan haar verplichtingen. (…) Omdat het voor mij niet mogelijk is te achterhalen of werkneemster een deugdelijke grond heeft voor het verzuimen van haar verplichtingen kan ik echter niet concluderen dat zij onvoldoende medewerking verleent aan haar re-integratie. Het is daarom niet mogelijk een deskundigenoordeel af te geven.
(…)”
2.25.
Op 22 november 2021 heeft [verweerster] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van Gemeente Rotterdam. In het arbeidsdeskundig rapport is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
De sociaal medische begeleiding is niet adequaat waardoor werkgever het verkeerde aan re-integratie heeft gedaan. In dit geval kan van werkgever verwacht worden, dat deze werknemer re-integreert op een andere afdeling en de gesprekken die hierover plaatsvinden, met een ander gevoerd worden dan met de eigen leidinggevende.
Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn onvoldoende.”
2.26.
Naar aanleiding van voornoemd deskundigenoordeel heeft Gemeente Rotterdam [verweerster] op 25 januari 2022 uitgenodigd voor een gesprek. [verweerster] heeft hierop echter niet gereageerd.

3..Het verzoek

3.1.
Gemeente Rotterdam verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van – kort gezegd – ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster] tegen de kortst mogelijke termijn en te bepalen dat [verweerster] geen recht heeft op een transitievergoeding.
Als ontbinding op die grond niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding of een combinatie van omstandigheden genoemd in deze twee gronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.
Gemeente Rotterdam heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
Sinds 1 november 2019 is [verweerster] , na een detacheringsperiode van tweemaal zes maanden bij een ander organisatieonderdeel, niet meer daadwerkelijk werkzaam geweest in haar eigen functie. Na periodes van ziekmelding en arbeidsongeschiktheid, langdurig verlof en overige afwezigheid, heeft [verweerster] zich op 22 april 2021 wederom ziekgemeld. Op 22 juni 2021 vond een laatste afspraak met de bedrijfsarts plaats, waarna [verweerster] consequent geweigerd heeft het gesprek aan te gaan met haar leidinggevende en de adviezen van de bedrijfsarts op te volgen. Hiermee heeft [verweerster] zich herhaaldelijk niet aan haar re-integratieverplichtingen gehouden en was Gemeente Rotterdam gehouden om, na een loonopschorting, het loon volledig stop te zetten ex artikel 7:629 lid 3 sub d BW. [verweerster] heeft evenmin meegewerkt aan het door Gemeente Rotterdam verzochte deskundigenoordeel van het UWV, waardoor geen deskundigenoordeel kon worden afgegeven door het UWV. [verweerster] heeft dan ook bij herhaling (ernstig) verwijtbaar gehandeld, zodanig dat van Gemeente Rotterdam niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing ligt niet in de rede.
Daarnaast is inmiddels sprake van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. [verweerster] weigert in gesprek te gaan met de afdelingsmanager en de HR-adviseur en weigert eveneens om de bedongen arbeid weer te gaan verrichten. [verweerster] weigert elke mogelijkheid om weer werkzaamheden te gaan verrichten voor Gemeente Rotterdam zolang dat bij het cluster Stadsbeheer is. Daar komt nog bij dat [verweerster] alle betrokkenen heeft beticht van integriteitsschending en zij de hoogste ambtenaar van Gemeente Rotterdam heeft beschuldigd van het uitoefenen van oneigenlijke druk.

4..Het verweer

[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
[verweerster] wil graag blijven werken bij Gemeente Rotterdam, maar dan bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling en niet meer bij het cluster Stadsbeheer. [verweerster] voelt zich niet (meer) veilig bij het cluster Stadsbeheer en heeft geen vertrouwen meer in de betrokken personen binnen dat cluster. Uit het deskundigenoordeel van het UWV dat door [verweerster] is verzocht blijkt bovendien dat de re-integratie-inspanningen van Gemeente Rotterdam in de periode van 22 april 2021 tot 22 november 2021 onvoldoende zijn geweest.

5..De beoordeling

5.1.
Ter zitting heeft Gemeente Rotterdam laten weten de door [verweerster] ingediende stukken niet te hebben ontvangen, maar wel bekend te zijn met het onder 2.25 genoemde deskundigenoordeel.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.3.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat er sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster] nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] . Hoewel niet in geschil is dat [verweerster] nog arbeidsongeschikt is wegens ziekte, kan gelet op de door Gemeente Rotterdam aangevoerde gronden voor de verzochte ontbinding (ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en/of verstoorde arbeidsverhouding) de arbeidsovereenkomst niettemin worden ontbonden, nu niet de ziekte de reden van het hierop gerichte verzoek is, maar het door Gemeente Rotterdam gestelde handelen van [verweerster] in strijd met de rondom arbeidsongeschiktheid en re-integratie geldende bepalingen.
5.4.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In het Burgerlijk Wetboek is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Hoewel Gemeente Rotterdam aan de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het verzoekschrift primair ten grondslag heeft gelegd dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen, heeft zij ter zitting te kennen gegeven dat zij bereid is om aan [verweerster] de transitievergoeding te betalen. Gemeente Rotterdam heeft daarbij tevens laten weten dat zij de ontstane situatie ten zeerste betreurt en geen andere uitweg ziet dan een beëindiging van het dienstverband. De kantonrechter leidt daaruit af dat Gemeente Rotterdam haar standpunt omtrent het (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerster] laat varen en dat zij nu enkel op basis van de zogenaamde g-grond (te weten een verstoring van de verstandhouding) de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt. Ten aanzien van die grond overweegt de kantonrechter het volgende.
5.7.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest blijkt dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels duurzaam en ernstig is verstoord. [verweerster] heeft meerdere malen uitdrukkelijk laten weten dat zij zich onveilig voelt en geen vertrouwen meer heeft in de betrokken personen bij het cluster Stadsbeheer bij Gemeente Rotterdam. Daar komt nog bij dat [verweerster] meerdere betrokken collega’s heeft beschuldigd van integriteitsschending. Zij is sinds 1 november 2019 niet meer werkzaam geweest in haar functie en wil dit ook niet meer. [verweerster] heeft diverse malen kenbaar gemaakt te willen werken bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling. Daar is volgens Gemeente Rotterdam echter geen formatieplek. Ook Gemeente Rotterdam is het vertrouwen verloren in [verweerster] . Ondanks meerdere verzoeken van Gemeente Rotterdam is [verweerster] niet meer verschenen op afspraken. Doordat zij niet, althans nauwelijks, bereikbaar was voor Gemeente Rotterdam en zij niet op haar afspraken verscheen, is het voor Gemeente Rotterdam niet meer mogelijk om met [verweerster] naar een oplossing te zoeken. Naar aanleiding van het deskundigenonderzoek heeft Gemeente Rotterdam [verweerster] wederom uitgenodigd voor een gesprek, maar ook daar heeft zij niet op gereageerd. Gemeente Rotterdam heeft zelfs te kennen gegeven ter zitting nog te willen zoeken naar een oplossing, maar ook daar is [verweerster] niet verschenen.
5.8.
Gelet op deze omstandigheden moet derhalve worden vastgesteld dat de verhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat een vruchtbare voortzetting van de samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk is.
5.9.
De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Daarbij is het volgende van belang. Zoals onder 5.7 is overwogen heeft [verweerster] meerdere malen kenbaar gemaakt te willen werken bij het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling. Volgens Gemeente Rotterdam is daar echter geen formatieplek. Met [verweerster] is besproken of zij elders binnen Gemeente Rotterdam tewerkgesteld kon en wilde worden. Om de mogelijkheden daarvan te onderzoeken heeft
een assessment afgelegd, doch zij heeft de uitkomsten daarvan niet willen delen met Gemeente Rotterdam en de resultaten van dat assessment zijn op verzoek van [verweerster] vernietigd. Doordat [verweerster] niet op afspraken is verschenen en onbereikbaar is voor Gemeente Rotterdam is het ook niet mogelijk gebleken om haar elders te plaatsen.
5.10.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Gemeente Rotterdam zal toewijzen en de arbeidsovereenkomst dus zal ontbinden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 mei 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Voor toepassing van de onder artikel 7:671 b lid 9 onder b BW bedoelde uitzondering is geen reden (meer), nu Gemeente Rotterdam haar standpunt over het ernstig verwijtbaar handelen heeft laten varen.
5.11.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Nu [verweerster] tenminste 24 maanden in dienst is geweest en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] , heeft zij recht op de transitievergoeding.
5.13.
Op verzoek van Gemeente Rotterdam bepaalt de kantonrechter dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 mei 2022;
verstaat dat Gemeente Rotterdam gehouden is tot betaling aan [verweerster] van de transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.