In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2022, gaat het om een vordering van [eiser] tegen [gedaagde] wegens schade die is ontstaan door een hondenbeet. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. Baggerman-Scherpenisse, vorderde een schadevergoeding van € 2.545,74, te vermeerderen met wettelijke rente en incassokosten. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. van Eck, betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de schade het gevolg was van eigen schuld van de eiser, die naar de honden zou hebben geschopt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de honden van de gedaagde blaffend op de eiser afkwamen, wat leidde tot een ongeval waarbij de eiser letsel opliep. De rechter oordeelde dat de gedaagde op basis van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade die door haar hond is aangericht. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde dat de eiser zelf schuld had aan het voorval, omdat de omstandigheden geen aanleiding gaven voor toepassing van de tenzij-formule van artikel 6:179 BW.
De kantonrechter heeft de hoogte van de schadevergoeding beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de eiser recht had op een schadevergoeding van € 771,84, bestaande uit reiskosten en smartengeld, en dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld. De wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag werd toegewezen vanaf 1 juli 2015. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde werd afgewezen.