ECLI:NL:RBROT:2022:4369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
10/293634-21 / TUL VV: 10/243283-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met vuurwapen in woonwijk

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De zaak betreft een poging tot doodslag, gepleegd op 26 oktober 2021 in Rotterdam. De verdachte heeft, terwijl hij achter een persoon aan rende, meermalen met een vuurwapen op die persoon geschoten, wat leidde tot verwondingen. Tijdens deze schietpartij zijn ook meerdere kogelinslagen geconstateerd bij een basisschool en een woning, waar meerdere personen aanwezig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor enkele ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de poging doodslag en de vernieling van goederen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdediging in haar argumenten verworpen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de gepleegde feiten een zware straf rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/293634-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/243283-20
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. A. Mao, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2022. Op verzoek van de verdediging is op de terechtzitting een zus van de verdachte gehoord als een getuige.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag) en het onder 4 en 5 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag), het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling) en het onder 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/243283-20, met omzetting van de taakstraf voor de duur van 40 uren naar een gevangenisstraf voor de duur van één week.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 5 zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank stelt vast dat uit het NFI-rapport van 20 december 2021 blijkt dat de munitiedelen die de politie heeft aangetroffen op de plaats delict zijn verschoten met een (semi-)automatisch vuurwapen (de hulzen) dan wel afkomstig zijn van een dergelijk wapen (de patroon). Het voorhanden hebben van een vuurwapen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie is echter niet aan de verdachte tenlastegelegd, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 t/m 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte aanwezig was op de plaats delict ten tijde van de schietpartij, laat staan dat hij daarbij betrokken was. De verdachte is niet herkend op de camerabeelden en zijn bril kan om verschillende redenen zijn aangetroffen op de [straatnaam] . Verder blijkt uit de camerabeelden niet welke woning de schutter betreedt: nummer 94 of 96. Een bewezenverklaring zou dan ook moeten rusten op de verklaringen van getuige [naam getuige] . Die bevatten echter dusdanige inconsistenties en feitelijke onjuistheden dat zij niet kunnen dienen als (steun)bewijs.
4.3.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen (zoals opgenomen in Bijlage II) en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
Op 26 oktober 2021 heeft op de [straatnaam] en (de kruising naar) de Schietbaanlaan te Rotterdam een schietpartij plaatsgevonden waarbij meerdere kogels zijn afgevuurd. Op straat zijn meerdere hulzen aangetroffen en bij een woning en een basisschool aan de Schietbaanlaan zijn ruiten vernield door de afgevuurde patronen. In de woning waren meerdere personen aanwezig en is een kogelinslag in een kast aangetroffen.
Van de schietpartij zijn camerabeelden, gemaakt door camera’s van de in de [straatnaam] gevestigde coffeeshop. Hierop is het volgende te zien.
Kort voor de schietpartij komt een man (man1) aan in de [straatnaam] . Na zich te hebben opgehouden in een ander portiek, gaat hij de portiek van de woningen aan de [straatnaam] 94-96 in. Meteen daarna is te zien dat man1 een andere man (man2) uit het portiek trekt. Vervolgens wordt er gevochten. Man1 heeft man2 op de grond getrokken. Een derde man komt uit de portiek en bemoeit zich met de worsteling. Als man1 daarop wegrent, wordt hij achtervolgd door man2. Man2 heeft een voorwerp in zijn hand en richt dit op man1, terwijl hij achter hem aanrent. Op de camerabeelden is een flits te zien.
Man2 blijft achter man1 aanrennen, blijft het voorwerp op hem richten en maakt nog meer schietende bewegingen. Op de camerabeelden zijn meerdere flitsen te zien. Man2 rent achter man1 aan de Schietbaanlaan in en zij verdwijnen uit het beeld van de camera. Korte tijd later komt man2 weer de [straatnaam] in gerend en is te zien dat hij het portiek van de woningen aan de [straatnaam] 94-96 in gaat.
Als de politie ter plaatse komt, vindt zij een deel van een bril voor de woning aan de [straatnaam] 96. Die blijkt van de verdachte te zijn.
De vraag die centraal staat is: was de verdachte man2 en dus de schutter?
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De verdachte woonde ten tijde van de schietpartij op het adres [adres verdachte] . De verdachte past qua postuur in het signalement van man2 zoals dat op de camerabeelden te zien is. De politie heeft na de schietpartij de (kapotte) bril van de verdachte op straat aangetroffen. En tot slot heeft de getuige [naam getuige] verklaard dat hij de schutter heeft herkend als de verdachte.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de getuigenverklaringen van [naam getuige] wel betrouwbaar. De rechtbank zal uitleggen waarom en daarbij ook ingaan op wat de verdediging heeft aangevoerd.
De getuige [naam getuige] hoorde een hoop geschreeuw en daarop volgend meerdere knallen op de hoek met de Schietbaanlaan. Hij zag de verdachte zijn kant oprennen en naar binnen gaan bij de [straatnaam] nummer 96.
Hij beschrijft daarnaast niet alleen wat hij de verdachte heeft zien doen maar hij beschrijft ook wat de vader, de broer (de kalende man) en de zus van de verdachte hebben gedaan tijdens en/of na de schietpartij. Die beschrijvingen zijn gedetailleerd en komen niet alleen overeen met de camerabeelden maar ook met de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van de zus van de verdachte.
Dat [naam getuige] waarnemingen van gebeurtenissen heeft gedaan die niet op de camerabeelden te zien zijn, ligt voor de hand nu de camerabeelden slechts een gedeelte weergeven van de [straatnaam] en de kruising met de Schietbaanlaan.
Dat [naam getuige] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de schietpartij geschreeuw heeft gehoord en dat hij ‘invult dat het leek alsof sprake was van een ripdeal’, draagt, in tegenstelling tot wat de verdediging stelt, juist bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring nu hij hiermee specifiek kenbaar maakt wat hij wel (en dus ook niet) invult.
Dat de schutter volgens [naam getuige] een bril droeg, wat niet overeen zou komen met de camerabeelden en andere getuigenverklaringen zodat de verklaring van [naam getuige] om die reden onbetrouwbaar is, volgt de rechtbank niet. Het zou kunnen dat [naam getuige] , die de verdachte kent als brildragend, dit detail niet goed heeft waargenomen wat gelet op de hectiek van de situatie voorstelbaar is. Op grond van de camerabeelden is in ieder geval niet vast te stellen of en, zo ja op welk moment, de schutter een bril droeg, omdat het gezicht van de schutter niet goed te zien is. Wel is na de schietpartij (een deel van) de bril van de verdachte op de stoep voor zijn woning aangetroffen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte in ieder geval aanvankelijk zijn bril op had maar dat hij die kennelijk op enig moment is verloren.
Tot slot kan ook de opmerking van [naam getuige] dat hij na de schietpartij heeft gezien dat de vrouw die op nummer 94 woont een tas in een auto gooide, terwijl is gebleken dat dit de vrouw is die op nummer 96 woont, niet leiden tot de conclusie dat de verklaringen van [naam getuige] onbetrouwbaar zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat, waar in diens verklaring eenmaal nummer 94 staat, sprake is van een kennelijke verspreking of verschrijving, nu de getuige in zijn twee verklaringen duidelijk zegt dat hij met deze vrouw de zus van de verdachte bedoelt die op nummer 96 woont.
4.3.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.4.
Alternatief scenario
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet de schutter kan zijn geweest, omdat hij een alibi heeft: hij was niet thuis, maar bij zijn vriendin op het moment van de schietpartij.
De rechtbank acht dit scenario niet aannemelijk geworden. Verdachtes verklaring, die voor het eerst ter zitting is afgelegd en verder niet is onderbouwd, vindt zijn weerlegging in de hiervoor besproken bewijsmiddelen.
4.5.
Aanvullende bewijsoverweging feit 2
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag) wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdachte heeft al rennend op straat lukraak geschoten op een persoon waardoor de woning aan de [adres 1] , die in het verlengde ligt van de richting waarin de verdachte heeft geschoten, is geraakt door meerdere kogels. In die woning waren vijf personen aanwezig en is een kogelinslag in een kast aangetroffen. Door op deze wijze op straat te schieten, bestond er naar het oordeel van de rechtbank een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat bewoners van woningen in de richting waarin de verdachte heeft geschoten, in casu de woning aan de [adres 1] , door de kogels niet alleen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen maar ook dodelijk zou worden getroffen. Het voorgaande kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van de in het huis aanwezige personen gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe heeft genomen en daarmee bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zowel de dood als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de bewoners van de woning aan de [adres 1] te Rotterdam.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tot op heden onbekend gebleven persoon opzettelijk
van het leven te beroven, achter die persoon is aangerend en daarbij meermalen een vuurwapen heeft gericht op die persoon en daarbij meermalen met dat vuurwapen een of meer kogels in de richting van die persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen in de richting van een woning, te weten de [adres 1] , in welke woning op dat moment voornoemde
personen aanwezig waren heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 26 oktober 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- enig gebouw en een (vitrine)kast, in elk geval enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [naam slachtoffer 1] ( [adres 1] ) toebehoorde en
- enig gebouw en een spatscherm, in elk geval enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [naam school] ( [adres 2] ) toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..

poging doodslag

2..

poging doodslag, meermalen gepleegd

3..

opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw en enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, meermalen gepleegd

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag, meermalen gepleegd. Hij heeft, terwijl hij achter een persoon aanrende, in een woonwijk meermalen met een wapen in de richting van die persoon geschoten die daardoor gewond is geraakt. Door het gewelddadig handelen van de verdachte hebben er vervolgens meerdere kogelinslagen plaatsgevonden bij een basisschool en de woning aan de [adres 1] in Rotterdam. Hierbij zijn beschadigingen opgetreden en goederen vernield. In de woning waren bovendien vijf personen aanwezig. Het mag een wonder heten dat niemand van hen door een kogel is geraakt. De verdachte heeft met zijn zeer gewelddadig handelen laten zien dat hij er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen anderen te gebruiken en dat hij zich daarbij niet bekommert om de eventuele gevolgen.
Dergelijk gewelddadig optreden, in een woonwijk, is niet alleen levensbedreigend en angstaanjagend geweest voor het (onbekend gebleven) slachtoffer en de betreffende aanwezigen in de woning, maar ook voor de aanwezige personen op straat die getuige zijn geweest. Tijdens de schietpartij, aan het begin van de avond, waren er, blijkens de camerabeelden, meerdere personen op straat aanwezig. Het handelen van de verdachte brengt een onaanvaardbaar risico mee voor de veiligheid van de samenleving en versterkt het gevoel van onveiligheid. Het zijn dan ook ernstige feiten die de verdachte zwaar worden aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het brutale en niets ontziende
karakter van de gepleegde feiten. De verdachte is willens en wetens, doelgericht,
bewapend en al schietend achter een persoon aangerend om kennelijk op die wijze een “probleem met die persoon op te lossen”. De verdachte heeft door zijn handelen, dat plaatsvond op de openbare weg, voor een uitermate angstaanjagende en gevaarlijke situatie gezorgd die voor het slachtoffer en de personen in de woning veel slechter had kunnen aflopen. Het is onbekend gebleven wat de reden is geweest voor het vuurwapengebruik door de verdachte en welk mogelijk conflict hieraan vooraf is gegaan. Dit ontbreken van inzicht baart de rechtbank zorgen en doet de rechtbank bovendien vrezen voor herhaling van het door de verdachte vertoonde gedrag.
Het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan het bewezenverklaarde. De rechtbank zal dan ook een straf opleggen zoals deze door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 3 december 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 80 uren, waarvan een gedeelte groot 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is ingegaan op 18 december 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering dient te worden toegewezen. De officier van justitie verzoekt daarbij omzetting van de taakstraf in een gevangenisstraf voor de duur van één week. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Desalniettemin zal de rechtbank de vordering afwijzen omdat een tenuitvoerlegging op dit moment niet opportuun wordt geacht, gelet op de nader te noemen opgelegde straf voor de bewezenverklaarde feiten. Voor de verzochte omzetting van de taakstraf in een gevangenisstraf voor de duur van één week ziet de rechtbank geen reden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 63, 287, 352, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 3 december 2020 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 mei 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tot op heden onbekend gebleven persoon opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, achter die persoon is aangerend en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal een vuurwapen heeft gericht op die persoon en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal met dat vuurwapen een of meer kogels op/in de richting van die persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in de richting van een woning, te weten de [adres 1] , in welke woning op dat moment voornoemde
personen aanwezig waren heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in de richting van een woning, te weten de [adres 1] , in welke woning op dat moment voornoemde personen aanwezig waren te schieten;
3.
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
- enig gebouw, in elk geval een of meer ruiten en/of een gevel en/of een (vitrine)kast, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [naam slachtoffer 1] ( [adres 1] ) toebehoorde en/of
- enig gebouw, in elk geval een of meer ruiten en/of een kozijn en/of een spatscherm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [naam school] ( [adres 2] ) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid
1. categorie II onder 1 en/of onder 3 en/of categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 5 november 2021, te Rotterdam, althans in Nederland en/of te
Charleroi, althans in België van een voorwerp, te weten een geldbedrag van €9.860,00, althans enig geldbedrag,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.