4.3.2.Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen (zoals opgenomen in Bijlage II) en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
Op 26 oktober 2021 heeft op de [straatnaam] en (de kruising naar) de Schietbaanlaan te Rotterdam een schietpartij plaatsgevonden waarbij meerdere kogels zijn afgevuurd. Op straat zijn meerdere hulzen aangetroffen en bij een woning en een basisschool aan de Schietbaanlaan zijn ruiten vernield door de afgevuurde patronen. In de woning waren meerdere personen aanwezig en is een kogelinslag in een kast aangetroffen.
Van de schietpartij zijn camerabeelden, gemaakt door camera’s van de in de [straatnaam] gevestigde coffeeshop. Hierop is het volgende te zien.
Kort voor de schietpartij komt een man (man1) aan in de [straatnaam] . Na zich te hebben opgehouden in een ander portiek, gaat hij de portiek van de woningen aan de [straatnaam] 94-96 in. Meteen daarna is te zien dat man1 een andere man (man2) uit het portiek trekt. Vervolgens wordt er gevochten. Man1 heeft man2 op de grond getrokken. Een derde man komt uit de portiek en bemoeit zich met de worsteling. Als man1 daarop wegrent, wordt hij achtervolgd door man2. Man2 heeft een voorwerp in zijn hand en richt dit op man1, terwijl hij achter hem aanrent. Op de camerabeelden is een flits te zien.
Man2 blijft achter man1 aanrennen, blijft het voorwerp op hem richten en maakt nog meer schietende bewegingen. Op de camerabeelden zijn meerdere flitsen te zien. Man2 rent achter man1 aan de Schietbaanlaan in en zij verdwijnen uit het beeld van de camera. Korte tijd later komt man2 weer de [straatnaam] in gerend en is te zien dat hij het portiek van de woningen aan de [straatnaam] 94-96 in gaat.
Als de politie ter plaatse komt, vindt zij een deel van een bril voor de woning aan de [straatnaam] 96. Die blijkt van de verdachte te zijn.
De vraag die centraal staat is: was de verdachte man2 en dus de schutter?
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De verdachte woonde ten tijde van de schietpartij op het adres [adres verdachte] . De verdachte past qua postuur in het signalement van man2 zoals dat op de camerabeelden te zien is. De politie heeft na de schietpartij de (kapotte) bril van de verdachte op straat aangetroffen. En tot slot heeft de getuige [naam getuige] verklaard dat hij de schutter heeft herkend als de verdachte.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de getuigenverklaringen van [naam getuige] wel betrouwbaar. De rechtbank zal uitleggen waarom en daarbij ook ingaan op wat de verdediging heeft aangevoerd.
De getuige [naam getuige] hoorde een hoop geschreeuw en daarop volgend meerdere knallen op de hoek met de Schietbaanlaan. Hij zag de verdachte zijn kant oprennen en naar binnen gaan bij de [straatnaam] nummer 96.
Hij beschrijft daarnaast niet alleen wat hij de verdachte heeft zien doen maar hij beschrijft ook wat de vader, de broer (de kalende man) en de zus van de verdachte hebben gedaan tijdens en/of na de schietpartij. Die beschrijvingen zijn gedetailleerd en komen niet alleen overeen met de camerabeelden maar ook met de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van de zus van de verdachte.
Dat [naam getuige] waarnemingen van gebeurtenissen heeft gedaan die niet op de camerabeelden te zien zijn, ligt voor de hand nu de camerabeelden slechts een gedeelte weergeven van de [straatnaam] en de kruising met de Schietbaanlaan.
Dat [naam getuige] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de schietpartij geschreeuw heeft gehoord en dat hij ‘invult dat het leek alsof sprake was van een ripdeal’, draagt, in tegenstelling tot wat de verdediging stelt, juist bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring nu hij hiermee specifiek kenbaar maakt wat hij wel (en dus ook niet) invult.
Dat de schutter volgens [naam getuige] een bril droeg, wat niet overeen zou komen met de camerabeelden en andere getuigenverklaringen zodat de verklaring van [naam getuige] om die reden onbetrouwbaar is, volgt de rechtbank niet. Het zou kunnen dat [naam getuige] , die de verdachte kent als brildragend, dit detail niet goed heeft waargenomen wat gelet op de hectiek van de situatie voorstelbaar is. Op grond van de camerabeelden is in ieder geval niet vast te stellen of en, zo ja op welk moment, de schutter een bril droeg, omdat het gezicht van de schutter niet goed te zien is. Wel is na de schietpartij (een deel van) de bril van de verdachte op de stoep voor zijn woning aangetroffen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verdachte in ieder geval aanvankelijk zijn bril op had maar dat hij die kennelijk op enig moment is verloren.
Tot slot kan ook de opmerking van [naam getuige] dat hij na de schietpartij heeft gezien dat de vrouw die op nummer 94 woont een tas in een auto gooide, terwijl is gebleken dat dit de vrouw is die op nummer 96 woont, niet leiden tot de conclusie dat de verklaringen van [naam getuige] onbetrouwbaar zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat, waar in diens verklaring eenmaal nummer 94 staat, sprake is van een kennelijke verspreking of verschrijving, nu de getuige in zijn twee verklaringen duidelijk zegt dat hij met deze vrouw de zus van de verdachte bedoelt die op nummer 96 woont.