In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een moeder, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, en de vader van het kind. De moeder vorderde een bedrag van € 307,50 van de vader, dat onrechtmatig van de spaarrekening van hun zoon was opgenomen. De ouders zijn gescheiden en de zoon woont bij de moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. Tijdens hun relatie hadden de ouders samen een spaarrekening geopend voor hun zoon, waarop bedragen waren gestort die bestemd waren voor hem. De vader had op 29 oktober 2021 een bedrag van € 767,00 van deze rekening overgemaakt naar zijn eigen rekening, waarna de moeder hem verzocht het bedrag terug te storten. De vader heeft een deel van het bedrag teruggestort, maar de moeder vorderde het resterende bedrag van € 307,50, vermeerderd met wettelijke rente.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2022 was de moeder aanwezig, maar de vader verscheen niet. De vader erkende dat het bedrag was overgemaakt, maar betwistte dat hij dit zelf had gedaan, en stelde dat zijn rekening was leeggetrokken door een derde. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de moeder, na vermindering van eis, toewijsbaar was, omdat de vader geen ouderlijk gezag had en derhalve niet bevoegd was om het vermogen van de zoon te beheren. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 307,50 toe, evenals de wettelijke rente, maar veroordeelde de moeder ook in de proceskosten van de vader, omdat de vader rauwelijks was gedagvaard. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.