ECLI:NL:RBROT:2022:4396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/10/627466 / HA ZA 21-933
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een koopovereenkomst van een woning met betrekking tot boetebeding en hoofdelijkheid van borg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en [gedaagden], bestaande uit [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst voor een woning, waarbij [naam eiser] de verkoper is en [naam gedaagde 1] de koper. De koopovereenkomst werd ondertekend op 29 januari 2021 en 2 februari 2021, met een overeengekomen prijs van € 525.000,-. In de overeenkomst was een boetebeding opgenomen, dat van toepassing zou zijn bij niet-nakoming van de verplichtingen door de koper. De koper heeft echter niet voldaan aan zijn verplichtingen, waaronder het storten van een waarborgsom of het stellen van een bankgarantie, en heeft de woning niet tijdig afgenomen. Hierdoor heeft [naam eiser] de koopovereenkomst op 13 juli 2021 ontbonden en een bedrag van € 57.500,- gevorderd, bestaande uit een boete van € 52.500,- en een extra vergoeding van € 5.000,- voor het uitstellen van de leveringsdatum.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam gedaagde 1] in verzuim was met betrekking tot zijn verplichtingen onder de koopovereenkomst en dat hij de contractuele boete verschuldigd is. Daarnaast is [naam gedaagde 2], als borg, hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van [naam gedaagde 1]. De rechtbank heeft de vordering van [naam eiser] toegewezen en [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft ook bepaald dat de wettelijke rente over de hoofdsom ingaat vanaf de datum van dagvaarding, 18 oktober 2021, en dat de proceskosten worden vergoed door [gedaagden].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627466 / HA ZA 21-933
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. L.Q. Jolink te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden,
advocaat mr. M.V. van der Storm te Rotterdam.
Eiser zal hierna [naam eiser] genoemd worden. Gedaagden sub 1 en sub 2 zullen hierna respectievelijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden en, gezamenlijk, [gedaagden]

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2021, met producties 1 - 8;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van de rechtbank van 23 december 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 20 april 2022;
  • de brief van de rechtbank van 16 maart 2022, waarbij aan partijen nadere informatie met betrekking tot de zitting is verstrekt;
  • het B-formulier van de zijde van [naam eiser] van 14 april 2022, waarbij namens beide partijen een eenstemmig verzoek is gedaan om de zaak schriftelijk af te doen;
  • het B-formulier van de zijde van [gedaagden] van 14 april 2022, waarbij [gedaagden] hebben bevestigd in te stemmen met dat verzoek;
  • de e-mail van de rechtbank van 19 april 2022, waarbij partijen is medegedeeld dat geen mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] en [naam gedaagde 1] hebben op respectievelijk 29 januari 2021 en 2 februari 2021 een overeenkomst (hierna: de koopovereenkomst) ondertekend voor de verkoop door [naam eiser] aan [naam gedaagde 1] van een woning aan de [adres] (hierna: de woning) voor een bedrag van € 525.000,-. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

artikel 4 Juridische overdracht
4.1.
De akte van levering zal gepasseerd worden op 25 maart 2021 of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen (…).
(…)
artikel 5 Bankgarantie/ Waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op 19 februari 2021 een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van € 52.500,- (…).
(…)
5.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening. De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening.
(…)
artikel 14 Ingebrekestelling/ Ontbinding
14.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
14.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete; en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
14.3.
Indien de wederpartij geen gebruik maakt van haar recht de koopovereenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 14.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille (3‰) van de koopsom met een maximum van tien procent (10%) van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
Indien de wederpartij na verloop van tijd de koopovereenkomst alsnog ontbindt dan zal de nalatige partij een boete verschuldigd zijn van tien procent (10%) van de koopsom verminderd met het reeds in de vorm van een dag-boete betaalde bedrag, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(…)
2.2.
[naam gedaagde 2] is de vader van [naam gedaagde 1]. Bij e-mail van 18 februari 2021 heeft [naam gedaagde 2] de makelaar van [naam eiser] laten weten dat de waarborgsom bedoeld in artikel 14.2 van de koopovereenkomst niet tijdig betaald kon worden. De makelaar van [naam eiser] heeft [naam gedaagde 1] daarop bij brief van 22 februari 2021 in gebreke gesteld en hem een termijn gesteld van acht dagen om een bankgarantie te stellen of een waarborgsom te storten.
2.3.
Op 5 maart 2021 zijn [naam eiser] en [naam gedaagde 1] overeengekomen dat levering van de woning zou worden uitgesteld tot 30 juni 2021. Tevens werd overeengekomen dat [naam gedaagde 1] aan [naam eiser] een extra vergoeding van € 5.000 verschuldigd zou zijn. Indien de leveringsdatum van 30 juni 2021 niet gehaald zou worden, dan zou de koopovereenkomst alsnog worden ontbonden en zou er aanspraak worden gemaakt op de boete zoals omschreven in artikel 14. 2 van de koopovereenkomst.
2.4.
De levering heeft niet plaatsgevonden. Bij brief van 13 juli 2021 heeft de juridisch adviseur van [naam eiser] namens hem de koopovereenkomst ontbonden en [naam gedaagde 1] gesommeerd het totaalbedrag van € 57.500 binnen veertien dagen na ontvangst van die brief te voldoen.
2.5.
Bij brief van 26 juli 2021 heeft [naam gedaagde 1] aan de juridisch adviseur van [naam eiser] onder meer het volgende laten weten:

Helaas heb ik de woning gelegen aan de [adres] niet volgens afspraak tijdig afgenomen en is de koopovereenkomst volgens contract ontbonden.
Als gevolg van deze ontbinding ben ik 10% van de koopsom ad € 52.500,-- verschuldigd en voor de bereidheid van verkoper om de termijn van overdracht te verlengen € 5.000,--.
Deze verplichting wordt nagekomen. De termijn die u stelt in u brief kan echter niet worden gehaald. Mijn vader, welke voor mij als borgsteller optreedt, krijgt uit verschillende transacties gelden waar de verplichting uit betaald kan worden. (…)”.
Deze brief is ondertekend door [naam gedaagde 1] en is “voor akkoord” ondertekend door [naam gedaagde 2] als “borgsteller”.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert dat [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover mogelijk hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam eiser] van:
I. een boetebedrag ten bedrage ad € 52.500,- op grond van artikel 14.3 van de koopovereenkomst;
II. een schriftelijk overeengekomen vergoeding van € 5.000,- voor het uitstellen van de leveringsdatum;
III. de wettelijke rente;
met veroordeling van [naam gedaagde 1] en/of [naam gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
[naam eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 14.3 van de koopovereenkomst is [naam gedaagde 1] de overeengekomen boete van 10% van de koopsom verschuldigd. Daarnaast is [naam gedaagde 1] een vergoeding van € 5.000 verschuldigd voor het uitstellen van de leveringsdatum. [naam gedaagde 1] is wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van ontbinding van de koopovereenkomst, 13 juli 2021. [naam gedaagde 2] is als borg samen met [naam gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de totale vordering.
3.3.
[gedaagden] betwisten niet dat zij gehouden zijn tot betaling van het gevorderde bedrag van € 57.500,- aan [naam eiser] en refereren zich voor wat betreft de vorderingen onder I. en II. aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de vordering onder III. stellen zij zich op het standpunt dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag van dagvaarding.

4..De beoordeling

De hoofdsom

4.1.
Het staat vast dat [naam gedaagde 1] op grond van artikel 5 van de koopovereenkomst uiterlijk op 19 februari 2021 een waarborgsom moest storten of een bankgarantie moest stellen. Hij heeft dat niet gedaan, ook niet nadat hij door [naam eiser] in gebreke is gesteld. Ook heeft [naam gedaagde 1] niet voldaan aan zijn verplichting om de woning af te nemen op de uitgestelde leveringsdatum van 30 juni 2021. Dat betekent dat [naam eiser] de koopovereenkomst terecht heeft ontbonden en dat [naam gedaagde 1] op grond van artikel 14.3 van de koopovereenkomst de contractuele boete van € 52.500,- verschuldigd is.
4.2.
Daarnaast is [naam gedaagde 1] de extra vergoeding van € 5.000,-, die tussen partijen is afgesproken in verband met het uitstellen van de leveringsdatum, aan [naam eiser] verschuldigd.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [naam gedaagde 2] zich tegenover [naam eiser] als borg verbonden heeft tot nakoming van de verplichtingen van [naam gedaagde 1] ten opzichte van [naam eiser]. Dat betekent dat [naam gedaagde 2] samen met [naam gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen tot betaling van zowel de contractuele boete als de extra vergoeding.
Wettelijke rente
4.4.
[naam eiser] heeft, kennelijk abusievelijk, in het petitum van de dagvaarding niet aangegeven vanaf welke datum wettelijke rente wordt gevorderd. Nu [naam eiser] echter in het lichaam van de dagvaarding heeft gesteld wettelijke rente te vorderen vanaf 13 juli 2021, zal de rechtbank de vordering in die zin lezen.
4.5.
Op grond van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening van een geldsom in verzuim is geweest. In artikel 6:93 BW is bepaald dat voor het vorderen van nakoming van een boetebeding een aanmaning of een andere voorafgaande verklaring nodig is in de zelfde gevallen als deze is vereist voor het vorderen van schadevergoeding op grond van de wet. Op grond van artikel 6:83 onder b BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. Dit betekent dat als de schuldenaar in verzuim is met betrekking tot de nakoming van de hoofdverbintenis, de wettelijke rente over de contractuele boete verschuldigd is vanaf het moment dat die boete opeisbaar is.
4.6.
Op grond van artikel 14.3 van de koopovereenkomst was de boete terstond opeisbaar in geval van ontbinding. [naam gedaagde 1] was op dat moment van de ontbinding, 13 juli 2021, reeds in verzuim met betrekking tot de nakoming van zijn verplichtingen onder de koopovereenkomst. Hij is daarom op die datum ook direct in verzuim geraakt met betrekking tot zijn verplichting tot betaling van de boete.
4.7.
De ontbinding van de koopovereenkomst heeft echter niet rechtstreeks tot gevolg gehad dat [naam gedaagde 1] in verzuim is geraakt ten aanzien van de verplichting tot betaling van de extra vergoeding van € 5.000,- of dat [naam gedaagde 2] reeds op 13 juli 2021 in verzuim is geraakt ten aanzien van zijn verplichtingen onder de borgtocht. Dit betekent dat de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de wettelijke rente niet reeds vanaf 13 juli 2021 kan worden toegewezen. [gedaagden] heeft nagelaten te onderbouwen op welke datum het verzuim van [naam gedaagde 1] ter zake van de extra vergoeding en het verzuim van [naam gedaagde 2] als borg zijn ingetreden. De rechtbank zal voor de ingangsdatum van de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente dan ook aansluiten bij de datum van dagvaarding, te weten 18 oktober 2021.
Proceskosten
4.8.
[gedaagden] moeten als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
4.9.
De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op € 242,78 aan kosten dagvaarding, € 952,00 aan griffierecht en € 1.074,00 aan salaris advocaat (1,0 punt à € 1.074,00), in totaal € 2.268,78. Verder zullen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld in de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [naam eiser] van een bedrag van € 57.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 18 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 2.268,78, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00, dan wel, indien [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, begroot op € 199,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 1 juni 2022.
[2054/3393]